continuüm

Ma was naar de wc.
Ik moest wachten. Maar dat bedacht ik me later pas.
Ik zat daar. Met Pa naast me in z’n bed.
Dat is alles. Ik zat daar. Ik keek voor me uit. Ik keek naar Pa.
De deur stond op een kier. Via de spiegel boven de wasbak kon ik via de kier de gang inkijken. Daar gebeurde ook al niets. De hitte had ook de afdeling lamgelegd. In de verte slechts wat geroezemoes van enkelen van ‘t personeel.
Ik keek de gang in omdat m’n ogen toevallig die kant op bewogen. Ze hadden desnoods stil kunnen blijven staan. ’t Was gelijk geweest.
Ik liet m’n ritme bepalen door de ademhaling van m’n vader. Ik wist niet welk ritme, maar wel dat-ie er was. Mijn levensritme. M’n doel. M’n stilzitten.
M’n vader z’n ogen gesloten. Benen gekromd met de knieën omhoog stekend. Borst bloot, behalve dan dat hemdje. Gereutel van schijnbaar gesnurk. Naar adem snakken. Zo zou je ’t ook kunnen vertalen.
Ik ging mee op zijn deinen.
Ik heb nooit stil kunnen zitten. Ik ben me altijd bewust geweest van ’t moment van zitten. Van de duur, van de houding.
Zitten.
Dat was ’t enige wat ik deed. De tijd laten verstrijken. Die niet meer belangrijk leek.
Hij was er in ieder geval niet.
Ik was er om er te zijn. Toevallig had ik een stoel nodig. Maar als die stoel er niet was geweest, dan zou ik daar toch hebben gezeten.

Op een gegeven moment hield ’t op. Ergens, een moment.
M’n moeder kwam terug. Theo & Jet bij zich.
Ik ging verzitten. Wreef ’t zweet van m’n voorhoofd, richtte de ventilator op m’n gezicht.
M’n slapende vader kreeg een kus.

Alles begon weer te bewegen in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *