denken

Rachel vroeg of ik nog geschreven had.
‘Oja, eergisteren,’ zei ik. ‘& Gisteren ook. & Vandaag natuurlijk. Zoals elke dag kon ik ’t niet laten.’
‘Waarover?’
‘Oh, van alles. Vandaag over ’t feit dat ik een cursus lijfloggen wil gaan geven, maar door degenen bij wie ik dat verzoek daartoe heb ingediend wordt niet gereageerd.’
‘Dus je hebt niet over mij geschreven?’
Ze klonk opgelucht.
‘Nee, wat zou ik over je moeten schrijven?’
Ik lachte. Ik moest denken aan haar opmerking een paar dagen eerder.
‘Als ik een format heb, dan kan ik overal over schrijven,’ had ik gezegd. ‘Dan vloeit ’t er zonder moeite uit.’
‘Dat komt doordat jij de hele tijd overal bij nadenkt,’ had Rachel gereageerd.
‘Oh?’ dacht ik toen, maar zei ik niet.

Vliegen zitten tegen de muren geplakt. Vermorzeld onder m’n vuist of platte hand. Maar ’t is nog lang geen tijd er wat aan te doen. Ze te verbergen onder ’t jaarlijkse likje verf vlak voor m’n verjaardag. Hoewel ik me er nu al op verheug. Kijken of ’t lijfje van een platte mot op kan gaan in de structuur van rauhfaser behang.

Zelf vind ik dat ik helemaal niet wreed ben. Slechts praktisch ingesteld. Moet ook wel met m’n pietluttige angstjes. Zo snel mogelijk de angst wegstoppen, zorgen dat ’t niet meer bestaat, door een allesvernietigende klap.
Of de gangbare opmerking maken tegen een kind dat pinda’s voert aan duiven: ‘Goed zo, geef de duif maar lekker veel pinda’s. Dan gaat ze tenminste snel dood.’
Ik vergat even dat ’t een kind was. Een kind dat overal nog onrechtvaardigheid zag, leed, misdeeldheid, honger, & nog niet in staat was om de nuance van angst in ’t wereldbeeld van de volwassene daarop toe te passen.
Heel verontwaardigd klonk ze. Haar moeder deed er niet minder om mee.
‘Nou, da’s gemeen!’ riepen ze.
‘Nee, hoor. Duiven zijn de grootste ziekteverspreiders van Amsterdam. & Anders krijg je er jeuk van.’
‘Ja, maar een duif is ook een levend wezen.’
Oeps, dat had ze zeker net op school geleerd. Met z’n de hele klas naar ’t biologisch lescentrum geweest, of hoe dat tegenwoordig mag heten, & spinnen in de hand mogen houden. Nog even een paar extra slangetjes erbij & ’t kind is van de angst voor ’t leven af, zo luidt waarschijnlijk de op de achtergrond liggende opvoedkundige gedachte.
‘Maar wel een heel schadelijk wezen,’ voorzag ik moeder & dochter van repliek, ‘vooral ook omdat ’t beestje er zo onschuldig uit ziet.’
Mijn strijd tegen ’t beest duif gaat onverminderd voort. Ik laat me door niets tegenhouden.

Er zit 1 vlieg geplakt aan de wand in de woonkamer. Dat moet een motje zijn geweest. Want de vleugeltjes hangen als ruïnes van een Tineidae-achtige ernaast. Ik kan me nog herinneren dat ’t een heel gemakkelijke klap was. Dom langzaam beest, dacht ik erbij.
Die boven m’n bed, boven m’n voeteneind, was wat moeilijker. Ik moest me er voor concentreren. ’t Was ooit een mug. Die hebben van die antennes in hun rug zitten die de rest van ’t lichaam waarschuwen zogauw iets met een snelheid van hoger dan 100 km/uur nadert. Vandaar dat een list hiervoor vaak noodzakelijk is. 1st Net doen of je met je hand een bepaalde kant opgaat, in de buurt van ‘t muggenlichaam, & vervolgens de andere hand ongenadig hard op de beoogde vluchtroute terecht laten komen.
’t Gaf me toentertijd, ’t moet inmiddels 2 jaar geleden zijn, maar de spetters kan ik nog altijd als tekens aan de wand zien, ’t gevoel dat ’t bloed alle kanten op spoot.
‘Ha, datgene komt me rechtmatig ’t gezicht in geblazen wat ooit eens eerder van mij was,’ dacht ik erbij.
Maar ik veegde de denkbeeldige druppels toch maar weg. Kon ik gerust verder gaan slapen.

Naast de wc-deur plakt er nog 1tje. Een niet te definiëren beestje. Ook behorende tot de insect-achtigen, dat zij duidelijk, maar onmogelijk om daar nog wijs uit te worden wat haar specifieke eigenschappen waren. Er zal in de toekomst heus nog wel een intelligent mens afstuderen op de invloed van de menselijke hand op de gesteldheid van ‘t insectenlichaam, maar vooralsnog is deze persoon niet voor handen.
’t Hangt vlak boven de lichtknoppen van de wc & gang. Een waar ornament. Op een dergelijke mate opvallend, dat ik ’t waarschijnlijk weg zal moeten schrapen vooraleer ik begin aan de jaarlijkse restauratie van de kleuren. Anders valt ’t niet weg te moffelen. ’t Is rond die lichtschakelaars zowiezo noodzakelijk dat ’t keurig wordt afgewerkt, want de mate van bedomptheid beschouwend aldaar, zou men kunnen concluderen dat ’t dit plekje is dat ’t meest door mijn vingers wordt bezoedeld. Alsof ik m’n handen niet was na toiletgebruik. Die mogelijke indruk moet ik wegvegen, verstoppen onder weer een volgende laag geel.

Maar ’t meest verbaasd ben ik eigenlijk over de bromvlieg. Ik zag ‘m gister weer hangen. De laatste tijd hou ik mijn tuindeuren weer open. Alsook die van de keuken richting tuin. Daar zit-ie. Volledig plat. & Ik vraag me de hele tijd af hoe deze zich daar heeft kunnen laten vangen. Geen hand is er aan te pas gekomen. Geen opzet mijnerzijds. Vaak doe ik juist m’n best dergelijke brommers zonder kleerscheuren aan beide zijden de keuken uit te bonjouren. Er zit heus nog wel een beetje mede-wezenliefde in dit lichaam. Daar waar angst een niet al te grote rol speelt.
& Toch heeft dat domme ding zich laten pakken. ’t Heeft nog niet eens de kans gehad te verhongeren. Zoals de meeste vliegenlijken die een toonbeeld van sterfelijkheid vormen & de vergankelijkheid van ’t insectenbestaan duidelijk tentoon spreiden door her & der verspreid in mijn keuken definitief voor pampus te liggen.
‘Hoe krijg je ’t voor elkaar?’ denk ik elke keer bij aanschouwing van dat lichaam.
Of dat wat er nog van over is. Platter als een postzegel valt er nog wel een vlieg in te herkennen, maar meer dan een dun laagje is ’t niet. ’t Grootste gedeelte van de ooit aanwezige moleculen zijn er uit geperst.
’t Hangt daar, platgedrukt, op de deurpost. Binnenzijde zijkant. ’t Is zo dom geweest niet te vluchten op ’t moment dat ik, op inbrekers verdacht, de deur sloot om ’t huis te kunnen verlaten zonder de gedachte mee te hoeven dragen dat mijn schamele bezit door een onverlaat meegevoerd zou kunnen worden. ’t Is verpletterd terwijl ’t doodgemoedereerd dacht ’t sluiten van de deur wel te kunnen overleven.
Fout, denk ik dan elke keer.
Maar te laat om die boodschap nog over te brengen.

Dat zijn echter wel de momenten dat ik me begin te realiseren dat Rachel best wel ‘ns gelijk zou kunnen hebben.

Dat ’t nooit stopt daar diep binnen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *