dopje

Ik wil nooit dat m’n dopje mist. ’t Moet een vanzelfsprekendheid zijn, met ’t risico erin gebouwd dat ’t fout kan gaan.
De hoeveelheid fout is gelukkig dermate hoog dat ’t interessant blijft de wens van raken intens te verlangen.

Ik ben niet ontevreden als ik mis. Ook niet als ik per ongeluk achter elkaar door raak. Dat maakt eigenlijk niet al te veel uit. Gelukkig maar.
Maar ik moet 1 keer in de zoveel pogingen de bevestiging hebben, of juist de ontmoediging, dat ik ’t kan. Of juist niet.
Alles niet vanzelfsprekend. Alles tegelijkertijd wél vanzelfsprekend.

Gister gooide ik vanuit m’n onderarm, een simpele knik makend vanuit m’n elleboog, in de donkerte van een uur of 12. De lichten waren al uit, ik was kort ervoor al van plan geweest naar bed te gaan, maar ik lustte dat slaapmutsje op ’t laatste moment toch nog wel. Er was toch niets speciaals de volgende ochtend om vroeg voor op te staan.
Die knik met m’n onderarm, vanuit m’n elleboog, kostte totaal geen moeite. Ik wist ook dat ’t goed zat. Dat ’t geluid van ’t dopje tegen ’t metaal bevestigend klonk was al helemaal niet nodig.
Ik wist.
Daar had ’t bij kunnen blijven.
Hoewel de kakofonie van minieme opeenvolgende geluiden me sterk in m’n schoenen deed staan. Ik tilde kort m’n rechtervoet op. Tikte met m’n tenen ’t behaalde resultaat op de keukenvloer in.
’t Zijn minieme bewegingen. Niemand die iets hoort, er zich ook maar iets van aantrekt evenmin, maar de teen hupt toch even een nanoseconde op ’t zeil van m’n keukenvloer.

’t Klinkt allemaal tegenstrijdig. Ik wil niet dat ’t er toe doet, maar ondertussen juich ik van binnen dat ik ’t toch voor elkaar krijg.
Ik wil ook niet dat iemand er vanaf weet, maar beschouw mezelf wel als wereldkampioen dopjes-in-een-bakje-gooien.
Ik schrijf voor mezelf in gedachten de olympische discipline al uit.
Met handicap. Zonder handicap.
Per ongeluk stel ik mezelf al voor in een rolstoel. Of dat ik blind ben.
Dat is oneerlijke competitie, bedenk ik dan. Die moeten meedoen met de Paralympics. Die gemankeerde versies van mij.
Of nee, van mijn fantasie. Als ik daar sta, in de keuken, m’n flesje openend & de dop weggooi.
Dat is niet allemaal mij. Dat zijn allemaal andere personen van mij. In al die luttele seconden.

’t Mag raak. Maar ’t mag ook niet raak.
Zo soepel ben ik tegenover mezelf.
Ik wil ’t perse. Maar als ik van mezelf verlies, dan moet ik er niet mee zitten.
Eigenlijk een topsporter gelijk. Er naar strevend verbetering in jezelf te vinden. Gelijk wetend dat er nederlagen voor nodig zijn om motivatie uit te kunnen putten.
Vreemd eigenlijk, in die paar vierkante meters die mijn keuken uitmaken.
Een mens komt zichzelf ’t makkelijkst tegen als-ie zich op een klein podium begeeft.

Vanavond wierp ik, ditmaal bij vol licht, vanuit m’n bovenarm.
Je weet wel, arm op borsthoogte, nog net klaar met ’t openen van ’t flesje, flesje op aanrecht, arm geen tijd gehad om zich lui langs ’t lichaam te laten hangen.
Dus een horizontale streep zou m’n onderarm gaan maken. M’n pols er zwiepend achteraan.
Dat is niet de meest moeilijke. Eigenlijk best makkelijk.
Ik miste echter met 5 cm.
M’n arm gaf onmiddellijk de moed op. Deed de rest van de avond niets.
Ik heb m’n boek met m’n linkerhand omhoog moeten houden. ’t Loslatend als ik behoefte had aan een slok.

We hebben de dorstige ondanks alles gelaafd in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *