Ik vraag me vaak af of m’n achterburen me zien staan. Of ze vanonder een gordijntje zitten kijken wat ik nu weer voor me uit zit te staren. Waarvoor & hoe lang.
Soms heb ik een woordenboek in m’n hand. Daar blader ik dan in, richting juiste woord.
Dan vraag ik me heel onnozel af of allochtonen een Dikke van Dale kunnen herkennen. Zouden ze er 3 naast elkaar moeten zien om te bedenken in welk standaardwerk ik sta te snuffelen?
Ach, ik ben niet zonder vooroordelen, maar als ik ze ga ontkennen wordt ’t pas echt treurig. Ik zet er in ieder geval vraagtekens bij. Ben ik toch nog een beetje correct bezig.
Maar zo’n woordenboek is een uitzondering. Meestal ben ik opgestaan, druk bezig te doen of ik nadenk, zo druk zelfs dat ik zelf niet meer weet of ik echt wel tot gedachten kom, om voor ’t raam te gaan staan & te bezien hoe de wereld in mijn 10 minuten afwezigheid is veranderd.
Ik snap niet dat ik er zelf elke keer weer in trap.
Dus wacht ik tot er een vogel voorbij gevlogen komt.
Hé, een pimpelmees, denk ik dan.
Waarop ik weer kan gaan zitten.
Soms loop ik echter terug naar ’t kleine tafeltje, waar m’n bril bovenop m’n portemonnee ligt gestald. Of om m’n verrekijkertje voor 1 oog uit z’n zakje te halen. Ik wil ook nog wel eens tegen beter weten in m’n fototoestel erbij halen.
Ik ben bijna altijd te laat. Als niet, dan schrikken de vogels alsnog zich het apenzuur van mijn verschijning & zijn ze al snel gevlogen.
Niets gebeurd op aarde, moet ik dan concluderen, behalve dat m’n buren een verzetje hebben gehad.
Dat zal dan wel evolutie heten in Zijperspace.