Ik vertrok altijd uit de garage, achter ons huis, waar geen auto stond, slechts fietsen. De auto kon wel vóór ’t huis staan, dan had m’n vader wat extra ruimte voor nog een hobby. Plus alle fietsen.
Maar vanuit die garage ging ik de stad in, fietste ik op weg naar mensen die ik wilde ontmoeten. De zenuwen gierden door m’n lichaam. Alles was spannend, want niets was bekend van wat kon gebeuren. Achter ’t Marshall-tankstation, waar ook autoreparaties plaatsvonden, & de meest verwende kinderen van ons rijtje huizen woonden, daar, ’t rijtje einde van de Marsdiepstraat, ’t randje van de stad waar bos & duin & uiteindelijk zee begon. Met ’t daarmee gepaard gaande strand.
Ik ging de andere kant op. De stad, waar je een Joop kon kopen, ’t beste ijs van de stad. Een stapje ouder: bier, muziek, dans. Maar daar had Joop niets meer mee te maken.
’t Moet daar ergens tussenin zijn geweest dat ik dacht dat ik dat beeld moest bewaren: voorbij garage Marshall, achterlangs de ouden van dagen in de flat Uyterton, wie weet nog lang niet aanwezig & dat mijn geheugen mij bedriegt, maar dat ’t een belangrijk experiment leek hoelang ik ’t beeld kon bewaren van de werknemer van de Mobil-garage, ’t andere tankstation, die daar met een waterspuit, een brede slang, de ruimte rond de tankplaats probeerde op te poetsen. Bezig was olie van druppelende kranen weg te wassen met een harde straal.
Ik probeerde dat in al mijn zenuwen van wat misschien wel, misschien niet stond te gebeuren op te slaan. Kijken of ik ’t niet vergat. Nooit vergat.
Mijn hart klopte sneller van alles van wat nog moest plaatsvinden, van meisjes waar ik nog verliefd op zou worden, van huilpartijen, elkaar niet los willen laten & al ’t andere wat me nog tegemoet stond te staren. & Ik koos voor een baken van herinnering die er niets toe deed.
Kijken, wederom achterom, of ik ’t niet vergat.
Misschien wel in een poging om de rest van de dag in herinnering te houden. De avond, de nacht, de verliefde blikken die verstopt tussen de massa naar ’t meisje lonkten. Mirjam, wellicht, of anders ’t bollenpelmeisje nog maar pas ontmoet, maar vast niet op die leeftijd toestemming had in diezelfde nachtelijke stad te verschijnen.
Hoewel ’t nog lang niet donker was. Dat staat me wel bij. De man, met de waterspuit, stond in een zonovergoten herinnering, staat daar wellicht nog steeds. Er moest nog heel wat gebeuren voordat me ging gebeuren waar mijn fantasie, m’n verlangen, zich naar toe aan ’t werken was.
Ik weet wel dat ik onverrichter zake na middernacht weer thuis kwam. Sluipend over de traptreden met krakend hout die mijn moeder uit 1000-en herkende op gewicht, op geslepenheid, op sluipvermogen van welke zoon er eindelijk thuis kwam.
Misschien dat mijn zuchten me ook niet hielpen. Dat mij slechts de beelden van de waterspuit bedienende man van de Mobilgarage me bij zouden blijven. De verzuchting daarvan & de daarmee gepaard gaande onbereikbaarheid van vrouw. Al weg gegumd, zodat meisje geen vrouw hoefde te worden in mijn gezelschap. Mijn traptredes niet te zwaar.
Mijn kusje op de wang van m’n ouder wordende moeder ver na middernacht. Met een lip die niet te droog mocht zijn om haar m’n oprechte warmte te laten voelen. Geen dronkenschap.
De treden kraken nog steeds dezelfde taal in Zijperspace.
Leuk om te lezen Ton. Heb jaren naast je ouders in de Dijkschouwerslaan gewoond en dat was altijd heel prettig. Lieve mensen.
Hoi Loed,
Dank je voor je reactie. & Fijn dat je m’n ouders hebt gekend. Misschien wel in de liefste periode van hun leven.
Verder sorry dat ik niet eerder heb gereageerd; ik had een tijdje te veel last van veel. Vandaag gelukkig ff niet, dus had ik pardoes opnieuw inspiratie.
Hoef je natuurlijk niet te lezen. Ik ben al blij dat je me eerder tegengekomen bent via deze weg. & Dat je m’n ouders hebt gewaardeerd. 🙂
Groeten,
Ton.