geheim

Ik leid een geheim leven, waar niemand weet van heeft.
Een paar deeltjes, onnoembare deeltjes, die ziet men wel voorbij komen. Maar men zal ’t moeten reconstrueren, getuigen moeten oproepen, geheugens doorspitten, de waarheid van de herinnering betwijfelen, aannames doen, & dan lijkt ’t misschien een beetje.
Dan zal men zeggen: ’t is niet zo, maar ’t zou zo kunnen zijn geweest.

Neem de vrouw die ik tegenkwam. Zij was naast mij gezeten.
Er zijn niet zoveel plekken waar vrouwen naast mij kunnen hebben gezeten. Dus die valt wel te achterhalen. Maar voordat deze informatie door mij wereldkundig werd gemaakt, wist niemand iets.
Zij wilde op ’t laatste moment weten wat ik las.
Ik wist dat zij dat zou willen. Al die tijd dat zij naast me had gezeten, had ik de wens gevoeld. Pas ’t moment van opstaan leek ons beiden blijkbaar geschikt genoeg.

We praatten kort over ’t boek dat ik in handen had. Niet te lang, want zij moest gaan.
& Toen kwam een ander boek ter sprake. & Waarom die ter sprake kwam, dat weet zelfs ik niet meer. Zij deed ‘t. Ik wist nog van niets.

Ik zei al: waar niemand weet van heeft.
Hoe zal de reconstructie van dat wat was ooit moeten gaan lijken als ik zelf mijn medewerking al niet ten volle kan verlenen?

Nav wat zij zei, dacht ik dat ik ’t dan maar moest gaan lezen. ‘t Boek in m’n handen verveelde me toch al mateloos. Slechts uit Hollandse zuinigheid wilde ik de inhoud volledig tot me hebben genomen. Ik ben iemand die thuis desnoods z’n bord leeg likt.

Niemand. Zo vreemd kan een leven lopen. Niemand. Dat slechts een klein facetje door iemand opgemerkt wordt, een onnoembaar deeltje. Of een paar onnoembare deeltjes, maar dan nog allemaal afzonderlijk.
Neem de buren hier achter. Ze kunnen mij met koptelefoon op in de keuken hebben zien banjeren. Onderwijl de chinese kool met ’t grote mes aan stukjes hakkend.
Misschien hebben zij bij zichzelf de vraag gesteld. Hoewel ik betwijfel of zij zichzelf vragen stellen. Maar ze kunnen zich hebben afgevraagd waarom ik niet gewoon een boek las. Want dat is wat ze me altijd zien doen. Op de bank m’n gezicht verstopt houdend achter een boek. Kussen & boek, want de zware boeken rusten op de kussen, & die weer op m’n borst. Ze zullen wel denken: die man heeft geen gezicht tenzij hij chinese kool staat te hakken.

Koptelefoon? Zal men zich afvragen. Koptelefoon?
Ja, want ik had ’t boek niet in gedrukte vorm in huis. Wel op mp3-formaat op m’n computer staan.
Ik heb daar behoorlijk wat boeken opgeslagen. Voor als ik ooit blind word. & Om er voor die tijd alvast aan te wennen.

Ik heb daar in de keuken gestaan, nogal vaak, met aldoor m’n koptelefoon op.
Ze zullen wel gedacht hebben: wat moet die jongen toch met al die chinese kool. Maar ook als ik een boterham smeerde had ik zin in m’n boek.
Die vrouw had immers gezegd: dat snap je niet, hè, zo’n jongen.
Ja, afschuwelijk hè, zei ik.
Nee, ik bedoel, zo jong, zei zij.
Ja, dat bedoel ik ook.
Dat was toen we ’t over ’t boek hadden dat ik toen nog moest gaan lezen.

& Nou heb ik dat boek uit.
& M’n chinese kool is op.
& M’n tranen biggelen.
Ik zie dan van die kleine roze varkentjes. Vooral roze, dat valt me er bij op. Als ik die kleur roze zie, dan denk ik: dit is onbekommerd verdriet.
& Dan denk ik: waar is die mevrouw nou, daar waar ik zit, daar waar ik toen gezeten was. Met allang alweer een ander boek. Waar is ze nou?
Heb ik dan ’t verkeerde boek gelezen? & Weet straks niemand meer wat ik las? Waar blijft nou ’t volgend mens die me vraagt wat ik daar in m’n handen heb?

Ja, ik denk vaak aan ’t graf. Ik probeer mezelf te construeren voordat men ’t doen moet voor mij.
Maar al die kleine deeltjes, die deels ook onnoembaar zijn voor mij, god, waar laat je ze. Waar laat je ze achter, zodat men er nog iets aan heeft.

’t Enige wat ik kan doen is strooien, zoveel ik kan, over de uitgestrekte wijdtes van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *