geheugen (4)

Het dakraam is voor mij een soort poort naar een andere wereld. Ik bekijk de mensen van bovenaf; ze kunnen mij niet zien, dus lijk ik vanuit mijn positie een soort god.
Ik kan oordelen of wát ze doen goed of fout is; of ik kan gaan beredeneren waarom ze iets doen.

Dus ben ik géén god. Want ik kijk naar ze (niet in ze). En ik kan ze niet veroordelen, doorgronden, herzien, enz.
(dagboek, rond 1986)

Dit is eigenlijk de sterkste herinnering aan die periode tussen m’n 20e & 25e: mezelf opgesloten op m’n zolderkamer, uitkijkend over de rest van de wereld, die niet meer inhield dan ‘t verkeer van de Marsdiepstraat, als ik uit ‘t dakraam keek. M’n ellebogen gesteund op de rand, m’n voeten in sokken op ‘t randje van ‘t bed, kon ik deze houding niet langer volhouden dan 5 minuten. Lang genoeg om een shaggie te roken. Liefst aan ‘t randje van ‘t raam, zodat zomin mogelijk van de rook de kamer binnendrong. Om konflikten met m’n moeder te voorkomen.

Een saai uitzicht. Maar de sterkste herinnering buiten de speciale gebeurtenissen, de grote angsten, van rond die tijd.

Maar men kon niet zeggen dat Zijperspace saai was in die tijd.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *