hengels

We zagen hengels liggen. In de berm. Aan de waterkant. Daar waar ze niet hoorden te liggen. In ieder geval niet onbeheerd.
Ik wist dat, want ik had m’n broers mét hengel richting waterkant zien lopen. Zij lieten de hengels niet in de steek. Bleven er naar kijken. Naar ’t lijntje dat aan de stok zat.
Meer was ’t niet. Een lijntje aan een stok. Door m’n vader in elkaar geknutseld.
Carel & ik zouden ’t enkele jaren later weigeren. Zoiets bestond niet, dat je met een stok & een lijntje, een lijntje van gewoon huis-, tuin- & keukentouw, zou kunnen vissen. Er zat geeneens een haakje aan. Een touwtje met een knoop er aan, een lus, aan ’t uiteinde. Zeker onder ’t mom van een uurtje van z’n zonen af te zijn, had m’n vader dat gefabriceerd. Een stok, een spijker, een touw & een lus. Weg kinders. Hooguit wat oppas aan de waterkant was noodzakelijk. Daar hadden ze de tweeling van de overkant slechts voor nodig. & Die tweeling was tot alles bereid. Als ze maar vriendjes hadden.
& Oja, om ’t te vieren, ’t heuglijke historische feit: zonen voor ‘t 1st zelfstandig te vissen in de Singel, de PWA-Singel, werd ’t vrolijk tafereel, de stoet van Jan & Theo richting water, zogenaamde hengels op de rug, emmer in de hand, netje in de vorm van een oude zeef uit de keuken, op film gezet. 8 mm.
We hebben ze vele malen zien lopen, steeds meer lichtscheutjes naarmate jaren vorderden & ’t materiaal meer werd aangetast, de benen stram vooruit, de jongste van de 2, Theo, parmantig hoog de benen optillend, waarschijnlijk op de aanmoedigende parade-commentaren van vader, de man achter de camera. Je zag ’t beeld op ’t ritme van de beentjes mee hupsen.

Nee, zo naïef zouden ze Carel & mij niet krijgen. We waren ingelicht door een nieuwe generatie sportvissers, of Carel was ingefluisterd door mensen die zich niet gek lieten maken & had mij daarin meegesleept. Dus bleven wij wars van stokken & touwtjes & wilden slechts ’t echte materiaal. Carel dan.
Want eigenlijk vond ik ’t maar niks: voor me uit zitten kijken aan de oever, wachten tot er iets gebeurde, & wat er kon gebeuren was slechts een dobber die onder kon duiken. Ik kreeg al vermoeide ogen van ’t vooruitzicht te moeten blijven staren.
Carel had zich er echter in vastgebeten. Jaren later zou hij dan uiteindelijk toch z’n échte sporthengel krijgen, zou hij gaan sparen voor nieuw snoer, een nieuwe molen, een haakjesset, een koffer voor de haakjesset, een net, enzovoorts, voordat-ie uiteindelijk toch nog z’n belangstelling voor ’t vissen zou verliezen. Maar toen had-ie al met lieslaarzen & al op een pier in de zee gestaan. ’t Echte vissen, wist-ie me wijs te maken. ’t Echte doden, wist ik er tegenin te brengen, moedwillig doden van al ‘tgeen er leeft, zonder dat ’t een doel heeft. Als we er nou nog ‘ns van konden eten, dan snapte ik ’t wel.

Goed, we zagen dus die hengels liggen. In de berm, aan de waterkant van de PWA-Singel. Net om de hoek van onze van der Hamstraat. Tussen 2 bomen, die op gepaste afstanden de gracht iets van allure hadden moeten geven, maar later dienden om alle honden van de buurt een doel te geven in hun dagelijkse avondlijke ronde.
Dit was echter nog in de tijd dat honden niet zoveel invloed hadden op de zitbaarheid van de grasberm, men er ook niet zoveel over nadacht wat honden allemaal in ’t gras gedaan zouden kunnen hebben & bovendien de wereld waarschijnlijk veel meer stonk & daardoor minder stonk, omdat men geur in al z’n schakeringen veel beter gewend was.
Ik was 5, vermoed ik, kon in elk geval net zo parmantig paraderen op m’n dikke beentjes als Theo elk jaar weer toonde op de jaarlijkse familiefilmvoorstelling, & Pieter-Jan 2 jaar ouder.
Pieter-Jan was van enkele huizen verder. ’t Hoekhuis verderop in de straat. Enkele jaren ouder, maar dat merkte je niet. Behalve dan dat-ie groter was, & sneller kon rennen. Dat moest ook wel, met de stommiteiten die hij keer op keer uithaalde. Hij heette van z’n achternaam Augustijn. Dat was niet voor niets, besefte ik jaren later.
Buiten ’t feit dat ik 5 was, stond ik open voor suggesties, liet me gemakkelijk beïnvloeden, & was altijd in voor een geintje. Vooral voor geintjes van Pieter-Jan, want die waren meestal leuk & hadden slechts tot gevolg dat hij de klappen kreeg, een woeste vader kon je in zo’n geval blokken lang achter z’n zoon aan zien rennen, & wij onschuldig bij de avondmaaltijd uitlegden hoe ’t avontuur door Pieter-Jan in gang was gezet. Steeds opnieuw, steeds becommentarieerd door andere monden, steeds meer tot ons genoegen. De verhalen over Pieter-Jan waren klassiekers; we vergaten erdoor te eten.

Er lagen hengels. Niemand die er aan kwam. We zagen ’t zelf. Pieter-Jan & ik.
Hengels die onbeheerd langs de kant van ’t water lagen, die deden ’t niet meer, beweerde Pieter-Jan. Ik kon ’t niet weerleggen, ’t klonk zeer logisch in mijn oren.
Jammer, ging Pieter-Jan verder, want hij had graag een hengel willen hebben. Jammer dat deze ’t niet meer deden. Ze zaten met hun snoer vast aan de bodem. Dat belette hem ook ze mee te nemen. Dat had-ie anders zeker gedaan. Hengels, hij droomde er al jaren van.
We konden ze beter weggooien. Vond hij. Zeer logische redenering, vond ik.
Maar hij zou wegglijden, door de schuine waterkant. Dacht hij. & Ik niet. Want ik was licht. Bovendien kon hij me vasthouden.
Ik boog voorover, pakte de 2 hengels, hield ze Pieter-Jan voor.
Gooi ze maar weg, zei hij.
Maar ze zitten vast, liet ik zien.
Ja, in ’t water, bedoelde hij. Dan kon niemand ze meer zien. Had niemand er nog last van.
Dus met m’n dikke kinderarmpjes maakte ik de grootste zwaai die mij mogelijk leek. Gaf ze nog een tikje extra met m’n voet, omdat ’t niet helemaal meteen ’t water in paste.
Om tegelijkertijd van de overkant lawaai van geschreeuw te horen. & Wegwezen hoorde ik van achteren.
Ik keek om & zag al niets meer dan iemand die bezig was weggeweest te zijn. Struikelend volgde ik zijn voorbeeld.

’s Avonds bij de maaltijd zagen we schimmen voorbij ’t raam snellen. Tot groot vermaak van m’n vader & broers. Hoewel m’n vader een strenge glimlach had. Zeker nog van de tik die hij op m’n achterhoofd had geplaatst.
Moet je niet achter ze aanrennen, werd er geopperd. Maar ik wilde liever voorovergebogen genieten van ’t uitzicht van een bord vol eten, waar ik geen trek in had, dan achter meneer Augustijn aanrennen om te zeggen dat ik ’t had gedaan.

We hopen dat-ie niet alsnog de weg vindt richting Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *