gozer

‘Wanneer mag ik weer binnen?’ vroeg-ie.
‘Vraag dat maar aan de politie,’ zei ik.
Ik wilde een troef in handen hebben. Negeerde zijn blik. De woede kon-ie waarschijnlijk evengoed wel aflezen. Hij haalde mijn onzekerheid binnen, ik speelde de kaart van toezicht uit. Dat-ie in de gaten gehouden werd, meer mensen op de hoogte waren.

De politie, in de vorm van 2 agenten, was toch maar langsgekomen. Daags erna. Ze noteerden m’n naam, leeftijd, een korte omschrijving van de man in kwestie, enkele gegevens over de winkel, & hoe & wat er ongeveer gebeurd was. Wat-ie had gezegd.
‘Hij zei dat-ie me wel vol zou pompen met lood,’ dicteerde ik, ‘als ik nog een keer zo bijdehand zou doen.
Ze hadden besloten ’t toch wel wat serieuzer te nemen. Daarom waren ze langs. & Suggereerden dat een winkelverbod rechtsgeldig was, een winkelverbod door mij uitgesproken.
De beloofde buurtregisseur kwam nooit langs.

‘Hé, jij mag er niet in,’ hoorde ik Thomas, m’n collega, zeggen.
Ik haastte me naar boven, de kelder uit. Ik kon ‘m niet alleen laten.
Hij probeerde binnen te komen als-ie zag dat ik er niet was. Hij was waarschijnlijk al meermaals binnen geweest op momenten dat ik geen dienst had.
Op ’t moment dat-ie mij boven zag komen, keerde hij terug naar de deuropening. Hij commandeerde z’n maat van de dag wat-ie wilde hebben. De maat waar hij vandaag zaken mee deed.
‘Doe mij maar een Kanonnetje,’ zei hij.
‘Hoeveel is dat?’ vroeg z’n maat aan Thomas. ‘2 Flesjes Kanon?’
‘€ 2,80.’
‘Dan heb je me toch genaaid, hè?’ lachte de maat naar hem. ‘Voor een duppie.’

Na m’n verhaal bij de politie had ik Westmalle aangesproken. Hij was in gezelschap van Behr. De norse Behr. Zei niets, hooguit een brommend gedag.
‘Er is een gozer die me bedreigd heeft,’ vertelde ik.
Westmalle zou z’n ogen open houden. Behr ook. Behr kwam tot leven.
‘Als ik ‘m tegenkom,’ zei Behr, ‘dan zal ik ‘t ‘m wel even uitleggen.’
& Tegen Westmalle: ‘Je weet hoe ik ben. Als iets me niet zint, dan laat ik dat ook merken.’
Westmalle tegen mij: ‘Je moet je niet laten opfokken door zo’n gozertje. Als ze zulke dingen zeggen, dan proberen ze je af te bluffen. Dat zijn keffertjes.’
Ik snapte dat wel. Maar zulke gebeurtenissen bedorven wel ’t plezier dat ik in m’n werk had. Ik wist heus wel wat er op straat gebeurde. Ik wist ook wel wat Westmalle & Behr de hele dag op straat deden. Ik was niet achterlijk. & Van mij mocht ‘t. Iedereen mocht bij mij binnenkomen. Maar ik moest wel lol in m’n werk houden.
Zei ik.
‘Maar laat ’t me maar weten,’ zei Westmalle, ‘als je weet wie ’t is.’
‘Ja, laat ’t ons maar even weten,’ zei Behr.
Behr heeft 1 hand waar nog maar een paar stompjes van vingers aanzitten. Daarmee neemt-ie altijd ’t wisselgeld aan. Ik moet er op letten dat de muntjes niet buiten z’n hand vallen. ’t Zijn grote handen, maar kleine stompjes.

Westmalle vroeg me of ik misschien wist hoe de jongen heette. Die me bedreigd had.
‘Was ’t een magere jongen?’ vroeg-ie. ‘Net even groter dan wij?’
Ja, dat klopte. & Hij had vandaag, een paar dagen na ons laatste gesprek over de jongen, een zonnebril op z’n hoofd staan. Zo’n bril om je kapsel tegen te houden.
‘Ja, een beetje opgewonden gozertje,’ zei Westmalle. ‘Volgens mij heet-ie Fred.’

‘Wanneer mag ik er nou in?’ vroeg-ie aan Thomas.
Hij negeerde mij. Hij was iemand die net zo lang zocht naar de zwakste schakel tot-ie ’t gevonden had.
‘Je mag er niet in,’ antwoordde ik voor Thomas, van achter uit de winkel. ‘Dat hebben we al eerder afgesproken.’
‘Hij heeft wat verkeerd gedaan, hè?’ zei z’n maat bij de koelkast.
‘Ja, maar daar wil ik ’t niet over hebben,’ zei ik. ‘Jij ook niet, want dan krijg jij ook ruzie met me.’
‘Is ok. Is ok,’ zei de maat snel.
Hij ging bij Thomas afrekenen.

‘Ik ga die maatjes van hem persoonlijk aanspreken,’ zei ik tegen Thomas. ‘Ze vertellen wat er aan de hand is. Dan pak je ‘m van binnenuit.’
‘Denk ik,’ zei ik even later.
Op dat moment kwam Behr binnen.
‘Oh, hé,’ reageerde ik meteen, ‘die gozer loopt net weg. We kunnen ‘m misschien nog net zien lopen. Hij was met iemand anders.’
We gaan buiten kijken, maar de 2 zijn uit beeld.
‘Oh, was ’t die gozer met een geblokt jasje?’ vroeg Behr.
‘Ja, & een zonnebril in z’n haar,’ vulde ik aan. ‘Volgens mij heet-ie Fred.’
‘Oja, dat is een gozer met een grote bek,’ zei Behr. ‘Doet niks. Maar ik zal ‘m wel even aanspreken.’
Hij rekende z’n bier af. Ik legde ’t wisselgeld ditmaal in z’n goede hand. Met z’n afgestompte hield-ie z’n flesjes Grolsch vast.
‘Ik praat wel even met ‘m.’

Z’n maat kwam binnen, ’s middags, alleen. Evengoed 2 flesjes Kanon.
‘Zeg,’ zei ik, ‘je kan beter die gozer niet meer meenemen.’
‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde hij haastig.
Hij keek me niet aan. Hij volgde m’n vingers die ’t flesje door de scan haalden.
‘Ik heb ruzie met hem,’ zei ik. ‘& Als jij ‘m meeneemt, krijg jij ook ruzie. Daar heb ik geen zin in.’
‘Nee, nee,’ zei hij. ‘Hij is er toch niet. Ik heb geen zin in ruzie.’
Hij keek me nog altijd niet aan. De glimlach van ’s ochtends was verdwenen. Schuchter verliet-ie de winkel.

Behr die dag niet meer gezien in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *