herfstaankondiging

Hij bleef bij de deur staan, de mensen die naar buiten gingen met zijn blik volgend. Een ironische glimlach om zijn mond.
Zijn lichaam leek opzettelijk traag. Aangeleerde langzaamheid. Om zichzelf een air te geven. Zijn tas onbeweeglijk aan zijn zijde.
Toen hij uitgekeken was, ’t koppel uit beeld verdwenen, keerde hij zijn hoofd op zijn gewoonlijke manier de winkel in. Een zelfvoldane blik keek mijn kant op, alsof ’t commentaar behelsde op ’t stel dat hem net passeerde.
‘Ze zien ook niets meer staan,’ lichtte hij zichzelf toe, ‘ze zijn in andermans stad & nemen er bezit van.’
Ik humde. Deed automatisch een stap achteruit, zodat ik wat meer verscholen achter de cadeauverpakkingen terecht kwam, legde daar wat spullen recht.
Met de verkeerde hand schoof-ie zijn scheiding in de houding. Maar hij kon niet anders. Z’n tas moest onbeweeglijk in de andere blijven hangen.
Hij schoof de winkel in, langzaam aan m’n toonbank voorbij. & Weer trok zijn verkeerde hand naar omhoog. Ditmaal om z’n bril recht te schuiven. Je kon aan ‘t ongemak zien dat-ie niet linkshandig was. De ironie nog steeds bestorven terwijl-ie vooruit ging.

‘Ah, ik zie dat er bockbier is gearriveerd,’ zei hij voor zich uit, wetend dat ik ‘m evengoed wel zou verstaan.
Een mens kon niet onder zijn aanwezigheid uit.
Vanuit m’n ooghoek, ik probeerde door ijverig zoveel mogelijk spullen te verschuiven drukte te simuleren, zag ik dat-ie een flesje uit de krat haalde.
Hij aanschouwde ‘t. Kijk, daar is-ie, leek zijn houding te willen zeggen. Zoals een bibliofiel een boek hanteert, op zoek naar de datum van uitgifte. Schuin voor zich, rustend op weer die ene hand.

Hij kwam terug naar de toonbank, stap voor stap, zoals hij waarschijnlijk thuis in kamerjas de ochtend aan zich voorbij liet komen.
Terwijl hij ’t flesje voor me neerzette, klaar om afgerekend te worden, zei hij: ‘’t Is nog wel geen herfst, zo voelt ’t nog niet, maar ’t moet ons er niet van weerhouden ’t alvast te gaan koesteren.’
Licht geaffecteerd, afkomstig uit hoog in de keel, z’n hoofd daartoe een ietwat naar achteren leunend.
Hij boog ook niet toen-ie ’t flesje op de toonbank plaatste. Z’n rug bleef recht, z’n nek vertoonde geen beweging, alleen z’n hand reikte voor zich uit.
‘Om ’t feit ook te vieren ben ik gister ook maar naar de kapper gegaan.’
Ik kon me zo voorstellen dat dit ’t enige was dat-ie die dag buitenshuis had gedaan.
‘Deze marokkaanse kapper zei ik dat ’t tijd was geheel voorbereid aan de herfst te beginnen.’
Ik knikte. Ik wilde immers beleefd blijven. Een glimlach, op niks af, ik besefte me ’t toen ’t al te laat was, & een mompelend beamen.
‘Maar hij vroeg me tevens of hij me ook van de baardgroei moest ontdoen.’
Dezelfde stoppels als die er nu nog zaten, nam ik aan. Ik gaf nog een glimlach ten beste, als beloning voor deze ontboezeming ditmaal, & wilde al beginnen met zeggen dat ik me nog nooit bij een kapper had laten scheren. Om de mededelingen toch een schijn van een conversatie te geven. Maar hij ging onbekommerd voort.
‘Dat leek mij helemaal niet nodig, zei ik tegen de man.’
Een blik van verstandhouding ontmoette ik plots. Vanonder zijn bril bereikte ’t mij.
Ondanks ’t feit dat z’n tas inmiddels op de grond bij z’n voeten had plaatsgenomen, hij moest ruimte hebben om z’n portemonnee uit z’n borstzak te kunnen halen, wreef-ie toch opnieuw met z’n verkeerde hand z’n scheiding weer waar-ie zijn moest. Hij telde geld uit, op de cent nauwkeurig, & ging staan.
Staan, ja, dat was wat-ie deed. Alsof er een belangrijke overpeinzing moest gaan komen. Met ’t flesje bockbier in z’n handen zocht z’n hele wezen, af te lezen aan ’t lucht happen van z’n lippen, naar een laatste regel, iets wat zin moest geven aan zijn aankoop, aan z’n knipbeurt van de dag ervoor, hoe alles met elkaar te maken had.
Dat wat ik daarnet nog op de juiste plek gelegd had, in slagorde met alles eromheen, legde ik snel weer schuin. Snel & onstuimig. Zodat er als vanzelf iets op de grond viel.
& Terwijl zijn mond zich opende om ’t afscheidswoord te beginnen, dook ik uit beeld, genietend van de catalogus die m’n aandacht voor even kon verleggen.
Toen ik weer te voorschijn floepte, zei ik overijverig & met tevreden lach: ‘Ja, ook bedankt. & Tot ziens.’

& Weer een man verdween schielijk uit de sferen van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *