‘t Liefst zou ik op de grond in slaap vallen. Maar ik weet dat ik dan morgenochtend gebroken wakker word. Waarschijnlijk zal ik aldus nogeneens in slaap vallen.
‘t Voelt aan als een zware straf. Dat ‘t me juist vlak voor slapen gaan, terwijl ik reeds op de bank morpheus’ armen dacht te vinden, moet gebeuren. Juist nu dwingt ‘t mij tot lichaamsbeweging, concentratie. Op juist die plek waar ik me elke dag overgeef. Overgeef aan ‘t wegdoezelen; opzij val & ontfermd word door dat verschrikkelijk diepe, ver weggelegen land van slaap.
Op díe plek, waar die zijwaartse trage val had moeten plaatsvinden, moet de hand uit de mouw gestoken worden, ‘t dekbedovertrek bij de punten, ‘t bedje gespreid, de kussensloop omspannen over z’n vormgever. Want alles is de wasmachien ingegaan & dient nog vervangen.
Dat zet niet aan tot vergenoegd ‘t rijk der dromen gaan bezoeken.
Liever de vlucht in tekst, ‘t verpozen in uitstel, in de verwachting van ‘t vanzelf ontstaan van een oplossing, de sluimering van ‘t overmand worden proberen te vinden in een paar regeltjes.
Regeltjes over niks.
Niks dan vermoeidheid in Zijperspace.