Koolmezen zijn de nieuwe mussen, bedacht ik laatst. Maar door de kleurtjes van hun verenpak is hun aanblik nog wat langer vol te houden.
Dieper komen de gedachten vaak niet, als ik vanachter een ½ gesloten gordijn de activiteiten in mn tuin in de gaten houd. De vanzelfsprekende merels op de schutting, de kwajongensachtige achtervolgingen van de eksters, t domme onhandige gefladder van de duiven, waarbij alles opstuift, & de bijna onzichtbare vluchten die de aan adhd lijdende staartmezen tussen de takken van de bomen door maken.
Ik word naar t raam getrokken zogauw ik een beweging zie waarvan de oorzaak niet onmiddellijk te herleiden valt. Een plots schommelen van takken & de flits van een schaduw die schijnheilig achter de 3e tak buiten zicht zich ophoudt, verborgen door een raster van horizontale & verticale lijnen dat, hoewel kaal geschoren door herfst & winter, nog steeds ondoordringbaar is voor mn blik.
& Ik blijf dan staan.
Ik overweeg nog vaak om een stukje terug te lopen, richting mn bril op tafel, zodat grijze stippen duidelijk omlijnde grijze stippen kunnen worden. Zodat ik kan zien of de emotie die zich op hun kopje aftekent een lach is of een schichtig omkijken naar wat ik nu weer van plan ben te gaan doen. Want ook al voel ik mezelf verborgen, door dat ene ½e, gesloten gordijn, als in een observatiehut, ik weet dat elk opvliegen, elk wegvluchten, veroorzaakt wordt door weer een te plotse beweging van mij of 1 van mn ledematen. Misschien zelfs dat t wegvallen van een kreukel in mn kleren alarm doet slaan in die kleine beestjes.
Ik ben in hun ogen t woeste onberekenbare monster, maar voel me zelf ondertussen steeds meer een GVR. Een op leeftijd komende gigant, die vertederd kijkt naar dat wat opschrikt van zijn verschijning.
Hoe vaak ik wel niet gedachteloos aan dat alles voorbij ben gegaan. Hoe traag t me nu te pakken lijkt te krijgen. & Hoe t me tegelijk in mn bewegingen doet vertragen. Als een oude man kijk ik, steeds meer met een kinderlijk oog. Geduldig & gefascineerd. Bovendien totaal onbekommerd. Niets moet, niets moet moeten, & alles komt vanzelf.
Als de tuin kaal is van afwezigheid, hoef ik me slechts stram te zetten voor dat raam. Er komt wel iets. Is t er niet nu, dan is t er straks wel.
Ik zie t vetbolletje dwarrelen op de wind, buiten de afdeling van t verzorgingstehuis, waar mn vader de laatste maanden doormaakte. De koolmezen waar de blikken van de aftakelende oudjes naar wezen, ieder op zn eigen manier, maar de aanwezigheid allemaal onderkennend. De 1 grumblde Kijk, de ander fonkelde sterretjes in de ooghoeken, bij t opnieuw verschijnen van een van aandacht niets vermoedende koolmees.
t Is t niet-vermoeden waar ik wellicht naar op zoek ben. Dat zogauw de winterkoning door mn tuin struint, spits, hinkend, kruipend onder laaghangende resten van de afgelopen zomer, prikkend & schijnbaar niets vindend, ik elk detail van zn tijdelijk verblijf in onze gezamenlijke tuin, van hem net zo veel eigendom als van mij, ik ben de tuinman, hij doet de oogst, elk detail steeds weer in me opzuigend.
Ik weet niet hoe vaak & elke keer weer.
& Ik ben de gids als Roswitha, op visite, over mn schouder met me meekijkt.
Dat is
.. stopt haar stem met wijzen naar een bepaalde deining tussen de takken.
. Een pimpelmeesje, vul ik met die van mij aan.
Wat me doet herinneren aan een vaag verleden, toen t me niet kon interesseren, de namen, de verschijningen, t aanwezig zijn van al dat kleinood. Ach, lang geleden & niet de moeite van erbij stil staan waard.
Ik heb me hun namen verzameld, wacht onbewust tot ik weer met mn mond vol tanden wordt geslagen, stomheid over t ontbreken van een identiteit van een onbekende vogel in mn hoofd, maar blijf geduldig kijken naar dat wat ondanks zn bewegingen nooit veranderen zal.
& Ik fonkel me sterretjes in de hoeken van Zijperspace.