Ik ben aan ‘t oefenen. Voor de persconferentie straks. Een beetje droogzwemmen met mezelf.
V: ‘Waarom?’
A: ‘Waarom wat?’
Nee, nee, dat is te agressief. Maar ja, ’t was ook een beetje stomme vraag. Zulke vragen stellen journalisten vast nooit.
V: ‘Waarom achtervolgen jullie al die rode autootjes?’
A: ’Omdat ‘t ons opeens opviel dat ze overal opdoken. Een beetje raar gezicht in ‘t straatbeeld, vonden we. Bovendien hadden we ‘t idee dat ‘t gebruikt werd door een bevolkingsgroep waar we doorgaans weinig mee te maken hadden.’
Ha, dat loopt tenminste. Maar geheid dat je daar een vervolgvraag op krijgt. Wat nou bevolkingsgroep; wat nou weinig mee te maken!
V: ‘U bedoelt dat u over ‘t algemeen geen oog heeft voor de minder valide medeburger?’
A: ‘Nou eigenlijk dat zij, net als wij overigens, op een bepaalde manier een sociaal geïsoleerde groep zijn.’
Daar ga je moeilijkheden mee krijgen. Waarom zijn jullie zelf sociaal geïsoleerd, maken jullie die invaliden door jullie gedrag niet extra geïsoleerd, moet er meer aandacht aan jullie besteed worden of aan de minder validen?
Nee, aan dat antwoord kan je nog wel wat sleutelen.
V: ‘Waarmee u maar wilt zeggen dat u er wat van opsteekt?’
A: ‘Inderdaad. Ik geloof dat de deelnemers aan deze foto-groep er, elk natuurlijk op zijn eigen manier, wat van leren. Ze leren op een andere manier kijken. Ze begrijpen dat een bepaalde bevolkingsgroep zich niet op plekken begeeft waar wij ons zelf regelmatig bevinden. & Wij gaan de kleur rood beter begrijpen.
Je wordt te zweverig. Maar ga toch maar door.
A: ’We weten nu hoe hard een Canta door een stad kan scheuren. Sommigen weten nu te vertellen hoeveel bagage er in een Canta past. We hebben een duidelijker beeld over de sociale spreiding van dit transportmiddel. & Dan nog iets zeer persoonlijks: ik weet tegenwoordig dat stokrozen (tot voor kort was ik niet echt bekend met dat fenomeen, ondanks dat ze rond deze tijd van ‘t jaar irritant in de weg kunnen zitten als je over de stoep wil fietsen), mits ze de juiste kleurschakering hebben, uitstekend in staat zijn om een alleenstaande Canta op te fleuren.’