Ihkv Natuurgidsencursus IVN Amstelveen
Ik ben Volkmar Wirth en Ruprecht Düll dank verschuldigd. Zonder hen had ik waarschijnlijk niet veel te melden gehad over ’t Gewone Sterrenmos. Weliswaar is ’t gigantisch grote internet vergeven van de meest prachtige plaatjes van ’t mosje, dat minstens zo fotogeniek is als ’t poepgaatje van de Smient (zie vorige opdracht), maar de teksten die ik vond waren in veel gevallen onbetrouwbaar, kort, beperkt tot een bepaald miniem onderwerp mbt ’t Sterrenmos of deed zich voor dat een flard van de benodigde informatie verstopt stond tussen beschrijvingen van andere mossigen.
Wirth en Düll hebben een boek geschreven over ‘Mossen en Kostmossen’. De Gewone Sterrenmos komt daar in voor. Ze zeggen er ’t volgende over:
Kenmerken: volwassen plantjes ca. 2 cm hoog, donkergroen of groenzwart, vaak omvangrijke tapijten vormend, met iets overhangende, ook iets eenzijdig-bebladerde stengeltjes. Voorjaarsspruiten lichtgroen. Blaadjes met een parenchymatisch, vrij kleinmazig celnet, elliptisch-lancetvormig, gezoomd, dubbelgetand, na uitdroging verbogen; nerf voor de top eindigend. Mannelijke spruiten hebben een kenmerkend toprozetje met een centrale, korrelige-bruine schijf (de antheriëndrager). Sporogonia komen veel voor. De eerste lichtgroene, bij rijpheid lichtbruine kapsels hangen aan een bij de top gebogen, ca. 3 cm lange seta (als een zwanenhalsje); zoals altijd bij hangende kapsels is het peristoom dubbel.
Kans op verwarring: vergelijkbare, meer algemene soorten blijven kleiner en hebben een tot de top doorlopende nerf, of zijn niet gezoomd (zoals Blauw sterrenmos, M. stellare).
Voorkomen: op kalkloze, voldoende vochtige plaatsen in bossen, op allerlei substraten, bij hoge luchtvochtigheid zelfs op schors. Kenmerkende soort van elzenbroekbossen. Algemeen buiten de kalkgebieden; door de zure regen nu ook op stamvoeten en boomstronken op kalkrijke bodems te vinden. In de koelere delen van het noordelijk halfrond, maar plaatselijk ontbrekend.
Opmerking: de geslachtsnaam werd al in 1718 door Dillenius gebruikt, zij het in veel ruimere zin dan nu; hij kende deze soort wel. Volgens Limpricht is hij afgeleid van Grieks mnion = zeewier.
Maar als ik dat op deze manier inlever ihkv de cursus Natuurgids, schiet ik daar natuurlijk zelf helemaal geen bal mee op. Ik leer er niets van, ik heb er niets voor gedaan (behalve heen & weer fietsen naar de bieb en ’t kopiëren van de inhoud) en bij mede-cursisten veroorzaak ik afgunst, ergernis en jaloezie omdat ik me er zo makkelijk van af heb gemaakt.
Daarom heb ik besloten om nav bovenstaande omschrijving een persoonlijke woordenlijst te creëren tot vorming van begrip voor ’t Gewone Sterrenmos. Alle woorden en uitdrukkingen in de tekst die mij boven de pet gaan, die mij onzekerheid geven over de betekenis ervan en die mij ertoe hebben gezet een boek of zoekmachine te raadplegen, zal ik opnemen in deze woordenlijst, zodat ’t Gewone Sterrenmos op een persoonlijke manier uitleg van zijn bestaan zal krijgen.
Bij deze dus:
Elliptisch-lancetvormig:
Laten we beginnen met een plaatje (Elliptisch-lancetvormige bladen bij ’t Gewone Sterrenmos) waar woorden wegens gebrek aan beeldend vermogen tekort schieten.
Gezoomd: De vanzelfsprekendheid waarmee je woorden tot je neemt en ervan aanneemt dat je precies weet wat er bedoeld wordt raakt behoorlijk ondermijnd zo gauw je een dergelijk woord besluit op te zoeken om jezelf ervan te overtuigen dat je de daadwerkelijke betekenis ten volle, intuïtief zou je bijna zeggen, had begrepen. M’n moeder zoomde vroeger van alles aan haar naaimachine, mijn broeken, jassen en blouses incluis. Dat had altijd iets te maken met de randen van de kledingstukken en met (bijna) onoverkomelijke problemen, als ik haar zuchten bij overhandiging van mijn stukkende kleren mocht geloven.
‘Gezoomd‘ komt in de Dikke van Dale (DvD) niet als lemma voor. ‘Zomen‘ levert niet meer op dan ‘van zomen voorzien’.
En dan begin je aan jezelf te twijfelen. Er ontstaat een vervreemdend gevoel van afstand tot ’t woord, waarbij ’t even lijkt alsof ’t voor jou niets betekent omdat je altijd ’t woord te vanzelfsprekend door anderen hebt horen gebruiken en ’t woord zelf nog nooit in je mond hebt gelegd, niet eens tastend, knedend, op zoek naar hoekjes, gaatjes & uitsteeksels van ’t woord. Jij bent bijgevolg jij niet meer, wat je vroeger allemaal hebt gezegd en gehoord werd door iemand anders gedaan, die de informatie in onvoldoende mate en met te weinig betekenis aan jou heeft proberen door te geven.
Maar er mag niet stil gezeten worden. Er moet begrip gegeven worden aan wat ’t Gewoon Sterrenmos is, hoe ’t kleurt, schijnt, er ís, kortom zich tóónt en wat ’t daarover te vertellen heeft.
Bij ‘zoom‘ in de DvD kom ik onder ‘3‘ gelukkig een tussenhaakjes tegen: (plantk.). Waarop volgt: ‘het verwijde, meest uitgespreide bovenste deel van een vergroeidbladig bloembekleedsel (limbus)’.
Niet dat ik daar veel mee opschiet, ‘vergroeidbladig’ is immers weer zo’n woord dat zich nimmer door mijn keel & mond heeft laten vormen, maar ’t geeft me in ieder geval ’t gevoel dat ik weer enig grip krijg op de talige wereld.
Vergroeidbladig: Bij ’t lezen van de volgende omschrijving in ’t Woordenboek der Nederlandse Taal: ‘Waarvan de blaadjes samengegroeid, niet geheel gescheiden zijn.’ wordt m’n leven op deez’ aard weer overzichtelijk.
Limbus: Dit blijkt een gekronkelde rand te zijn. Oftewel, een zoom. Ja, ’t staat er. Ik zou me bijna laten verleiden tot ’t eeuwig in cirkels draaien in deze betekenisgeving. Maar ik ben geen slang en bezit geen staart om tot ’t einde der tijden achter mezelf aan te gaan.
Parenchymatisch: Dit is er 1tje van boven m’n pet. Een mens probeert vaak nog iets van een hem onbekend woord te maken, maar meer onderscheiden dan ’t deel ‘paren’ in ’t voorstuk van ’t woord, lukt mij niet. Maar een of andere online encyclopedie weet me ’t volgende over ’t verschijnsel parenchymatisch te vertellen:
opgebouwd uit parenchymcellen, dwz weinig gedifferentieerd, min of meer isodiametrisch, met weinig verdikte celwand, met een grote vacuole.
Wat me eigenlijk nog verder van huis brengt. Ik moet tot de conclusie komen dat parenchymatisch van parenchymcellen zijn afgeleid, wat dat ook moge betekenen, want de tekst na ’t ‘dwz’ na de komma zet me voor nog meer raadsels. Wat is isodiametrisch? Wat is een vacuole? En nou begin ik bovendien te twijfelen, opnieuw, of ik aan ‘gedifferentieerd’ ooit wel een juiste betekenis heb geplakt.
Dus: wat is…
Parenchym: Dit blijkt in (enigszins bewerkte) heldere wikipediataal zoveel te zijn als 1 van de 3 primaire weefsels van een plant. Collenchym en sklerenchym zijn de andere 2. ’t Dient als vulweefsel, maar ook voor opslag van reserves. Er zitten bladgroenkorrels in de parenchymcellen van bladeren. Deze zorgen voor de opvang en verwerking van ’t zonlicht.
Parenchym komt veel voor in vruchten, bladeren, stengels en wortels (zouden wij mensen ook parenchym hebben? vraag ik me ondertussen onnozel af, bijv als we groen zien van misselijkheid…). De wanden van de parenchymcellen zijn primair, welk woord ik in dit verband maar even probeer te negeren, maar, let op! er volgt weer een onbegrijpelijk woord voor mij, er kan lignine in afgezet worden.
Laten we ons 1st bezig houden met ‘gedifferentieerd’…
Differentiëren: De DvD biedt uitkomst, want: ‘2 zich in verschillende richtingen, tot verschillende vormen ontwikkelen uit een oorspr. enkelvoudige vorm of een homogeen geheel.’ Ach, de DvD kan zo wijs zijn! Maar om dit nou in eigen woorden te gaan combineren met wat hierboven staat, ik denk niet dat dit me gaat lukken.
Lignine: ’t Blijkt dat dit, na cellulose, ’t meest voorkomende organisch materiaal is op aarde. Men vindt ’t veel in hout; die bestaat, indien gedroogd, voor tussen de 25 en 33 % uit lignine. Bij vervaardiging van papier wordt eerst de lignine verwijderd uit de papierpulp, waarna deze gebruikt kan worden als bindmiddel, lijm of brandstof. Wat lignine in mos moet, daar kan ik me slechts in beperkte mate een voorstelling van maken. Misschien zorgt ’t er voor dat stengels en bladeren rechtop of strak blijven staan.
Isodiametrisch: Sorry, dit kan niet in eigen woorden. De DvD heeft hierin altijd gelijk en niet meer dan dat:
(van cellen) in alle richtingen (ongeveer) dezelfde middellijn hebbend.
Ik kan me daar wel iets bij voorstellen. Niet ’t volledige beeld, maar er vormt zich wat.
Vacuole: Een met vocht gevuld blaasje.
Zegt Wikipedia.
Die omschrijving volg ik nog, maar daarna raak ik ’t spoor bijster. Ik hoop dat dit een detail is dat ik voor ’t volledig begrip van ’t Gewone Sterrenmos niet echt nodig heb.
Toprozet: Dankzij verschillende bronnen en vindingrijk combineren van gevonden info uit diverse bronnen kom ik te weten dat een rozet een krans van bladeren aan een nog niet uitgegroeide stengel is. De bovenste krans in die vorm wordt toprozet genoemd en kan bij bepaalde planten/mossen in zijn verschijning of samenstelling iets kenmerkends voor de soort zijn.
Sporogonium: Enig logisch nadenken deed me beseffen dat sporogonia slechts een meervoud is van ’t onderwerp van dit lemma. En vakkundig zoekwerk, al zeg ik ’t zelf, bracht mij tot een zeer eenvoudige, ook al is ’t in ’t engels, verklaring:
The sporophyte of a bryophyte (moss, liverwort or hornwort), generally consisting of a foot, seta and capsule.
Aangezien dit tot nog meer onduidelijkheden kan leiden, voeg ik daar, geheel tegen de gewoonte in, maar ’t kan de blik op de wereld in al zijn hoedanigheden op een luchtige manier vereenvoudigen, een plaatje aan toe.
Kapsels: In tegenstelling tot de modewereld kan men in de mossenwereld aan ’t kapsel te weten komen met wie men te maken heeft. De verscheidenheid in kapsels is zo divers dat ’t vaak bepalend is bij de identificatie van ’t soort mos. ’t Kapsel bevat sporen waarmee ’t zich voort kan planten, maar elke mos heeft weer zijn eigen strategie, zijn eigen vormgeving, zijn eigen kleur. Eigenlijk is ’t een soortement doosje waar tot de rijping de sporen zich in gevestigd hebben. ’t Springt open als de sporen er aan toe zijn.
Seta: Afgeleid van ’t latijnse woord ‘saeta’. Dit betekent borstel. Wat dit ‘borstelige’ nou te maken heeft met ’t steeltje dat naar ’t sporenkapsel leidt, waar ’t naar moet verwijzen, vraag ik me af. Misschien dat alle steeltjes, alles seta’s dus, bij elkaar iets borsteligs hebben.
Peristoom: Dit is een onderdeel van ’t kapsel. Om ’t extra onbegrijpelijk te maken heeft men dat verdeeld in 3 onderdelen. Ze hóeven niet alle 3 voor te komen, maar ’t kan wel. Te weten: Preperistoom (schijnt zelden voor te komen en al helemaal niet bij Gewoon Sterrenmos), Exostoom (de buitenste kring tanden die de sporen moeten tegenhouden; aangezien ’t Gewoon Sterrenmos een hangend kapsel heeft, komt bij deze soort dus een ‘dubbel peristoom’, lees: óók een Exostoom, voor) en Endostoom (de binnenste rij tanden). Hoe ’t een en ander is samengesteld en er uitziet kan belangrijke aanwijzingen opleveren bij ’t bepalen welk mos er voor u staat.
Elzenbroekbos: In een broekbos is de grondwaterstand bepalend voor de vegetatie die er groeit. ’t Spreekt derhalve voor zich dat een Elzenbroekbos dan wordt overheerst door de groei van de Zwarte Els. ’t Schijnt dat veenmossen in dergelijke bossen een belangrijke rol spelen, maar dat ’t Gewoon Sterrenmos ’t meeste voorkomt.
Dillenius: ’t Voordeel van alles opzoeken waar ’t anders vraagtekens en onwetendheid achterlaat in m’n hersenpan is dat ik me met de diverse geledingen van de bryologie kan bezighouden. Ik had die man Dillenius (en een opvolger van hem waar ik ’t straks over zal hebben) nooit beter leren kennen als ik niet consequent een speurtocht begonnen was. Deze Johan Jacob Dillenius, die leefde van 1684 tot 1747, was 1 van de eerste bryologen (hoewel hij nog geen onderscheid maakte tussen mossen en korstmossen en zodoende zowel bryoloog als lychenoloog genoemd kan worden) van onze geschiedenis, die in 1741 Historia Muscorum liet verschijnen. Deze bevatte zeer veel illustraties van de diverse mossen en was eeuwenlang toonaangevend op zijn vakterrein.
Limpricht: Ook een Duitser. Staat voor K. Gustav Limpricht (1834-1902). Deze heeft een mosflora in 3 delen laten verschijnen. Adviseerde zijn mede-bryologen veel materiaal uit de natuur te verzamelen. Dit in tegenstelling tot de Engelse stijl van verzamelen, waarbij uiterst zuinig met de natuur werd omgegaan.
Verder heb ik eigenlijk uit mijn onwetendheid niets te vertellen.