zelfportret

Ik herken m’n grijze haren nog niet. Hoewel iedereen zegt dat ze er zijn.
In grote getale, zegt men.
Ik zie ze slechts als de kapper er weer een stuk van af heeft gehaald. Dan ligt de vloer bezaaid & veegt hij een grijze golf een speciaal putje in.
Dus denk ik dat ze aan de achterkant schijnen. Daar waar ik geen bereik heb met m’n ogen.

Ik dacht: een spiegel plus een spiegel, dan maak je van min weer plus. Ik pakte m’n fototoestel die tegelijk m’n telefoon is & probeerde te registreren wat ik niet zien kon.
Daar waren echter wel wat meer aanleidingen voor nodig. Ik ben niet zo’n ijdel mens die zijn vergankelijkheid zonder reden wil volgen.

Er was een buis voor nodig, gevuld met kokend water. Brouwwater. & Een blote bast, omdat ’t werk in de brouwketel ging benauwen. Daarnaast een krappe opening, waar je met moeite uit kunt kruipen.
Die combinatie bezorgde mij dat vege teken. De buis staat op m’n rug geschreven, vanwege ’t wankele evenwicht toen ik uit de ketel wilde komen, ’t brouwwater lijkt nu te stromen over m’n rug.

’t Is als een komeet die zich naar beneden spoedt.

2 Vegen doen mee. Ik vermoed vouwen van ’t gekreukte laken in m’n bed. Ik ben net wakker. M’n ogen doen ’t nog maar net.
Misschien zien anderen die vegen wel helemaal niet. Herken ík alleen die kleine details van m’n lijf. Ik zie hoe m’n lichaam ouder wordt, ’t wil zich niet meer vatten in de klare lijn.

Ik heb de houding aangenomen waarop ik ook de zalf op m’n wonde smeer. Met 1 hand druk ik de elleboog nog verder naar achter, voor een groter bereik. Anders kon ik niet met de calendula tot aan ’t eind van de rode gloed komen.

M’n gezicht wordt roder. Ik ga m’n Pa achterna. Ik was bang dat ’t van de drank kwam, maar naarmate de huid & de tijd verstrijkt, zie ik ook daar ’t rood constanter aanwezig zijn. Straks zal ‘t eindelijk gelig stralen, als ik net als m’n vader met m’n mond open lig. & De begrafenisondernemer haalt z’n gereedschap tevoorschijn om ’t vakkundig & fatsoenlijk te sluiten.

Er is niets meer, er is niets minder. Behalve dan in ’t uiterste hoekje een beugel om je aan vast te grijpen. De vorige bewoonster had ’t nodig op haar 90-jarige leeftijd. Die kant ben ik op aan ’t gaan. Dat eindelijk die beugel niet meer als handdoekenrek gebruikt hoeft te worden.

‘Blijven smeren, meneertje, blijven smeren,’ zegt mevrouwtje, ‘(en die foto’s nu toch echt een keer gaan verkleinen, voordat je ze me stuurt).’

Ik hang ‘m aan de wand van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *