burgerplicht

Burgerplicht. Dat dacht ik. Burgerplicht.
Ik schoof m’n fiets ’t huis in & keerde op m’n schreden terug. Dat was makkelijk, want elke stap was in wit op de vloerbedekking gekerfd. Tijdelijk weliswaar, maar niet tijdelijk genoeg om mij niet de weg naar mijn voordeur te wijzen.
Ik staarde een beetje over wat zich voor mijn deur verzameld had. Een harde dikke laag. Glad bovendien. & Met oude van dagen in m’n achterhoofd dacht ik weer: burgerplicht.
Dat moet er in m’n jeugd zijn ingebracht. Dat je zorg moet dragen voor je eigen stoep. Desnoods ook voor die van je buren, zeker als die niet goed ter been meer zijn.
Doortrokken van plichten jegens medeburgers toog ik dus richting achteren, pakte een schep uit de tuin & begon, met dit instrument weer aan de voorkant van m’n huis terechtgekomen, de weg vrij te maken.

Ik was de enige, zag ik. Links 100 meter & rechts misschien iets minder, maar toch aardig in dezelfde buurt komend, was er niemand geweest die dezelfde zorg voor z’n medebuurtbewoners had als ik. Een loper van glinsterend, platgetrapte sneeuw lag aan beide zijden uitgerold.
Enigszins ongemakkelijk zette ik de schep in de sneeuw. Wie weet keken ze aan de overkant naar wat ik aan ’t doen was.
Die is gek, zouden ze vast denken. Niemand doet ‘t, maar hij wel.
Dat dacht ik vooral: dat niemand iets deed. Dat ik de enige was. Poeh, daar wordt een mens verlegen van.
Evengoed ging ik onverschrokken verder. Hele plakkaten haalde ik van de tegels af & gooide ik opzij. Tot er een vrije wandelruimte ontstond van een ½e meter breed.

‘Hé, stop ‘ns even met onze fietsen onder ’t sneeuw te gooien!’ werd er van achter me geroepen.
Dat waren hun van 3-hoog. Panos & Nienke kwamen in de verte aangelopen.
Pesterig pakte ik een bonk sneeuw op met m’n schep & gooide de 3 fietsen die voor m’n raam stonden geparkeerd onder.
‘Zo, dat zal jullie leren mij te storen in mijn burgerplicht,’ zei ik.
‘Burgerplicht?’ vroeg Nienke, dichterbij gekomen.
‘Ja, mij is geleerd dat iedereen z’n eigen stoep moet vrijhouden,’ zei ik, me wat meer oprichtend, zodat ’t gesprek wat makkelijker zou gaan.
‘Oh. Wij hadden vroeger natuurlijk een eigen opgang, een eigen erf. Daar hadden we niets met buren te maken.’
‘Dan kun je ’t dus ook nooit geleerd hebben.’
‘Net zoals ik nooit geleerd heb geleende spullen bijtijds terug te brengen.’
‘Oja, jij hebt die installatie-cd-rom nog van mij,’ bedacht ik.
‘Ik zocht nog naar een geschikt moment om ‘m terug te geven,’ grapte Nienke.
Ze had de deur inmiddels open gedaan. Ze liep de trap op om de cd-rom te halen.

Panos had de schep van me overgenomen. Hij volgde m’n zojuist gegeven voorbeeld.
Grappig, dacht ik, dat grieken nog niet zover van ons af zijn geëvolueerd dat ze net als de west-europeaan sneeuw kunnen scheppen. Ook al hebben ze dat misschien al generaties lang niet gezien.
Hij was zelfs fanatieker aan ’t scheppen dan ik. De stukken vlogen omhoog, waarbij ze bij mij hooguit opzij geschoven werden. Hij was al bijna voorbij ons pand.
‘Hé, Panos, zo breed is ons huis nou ook weer niet,’ zei ik. ‘Je moet ook een beetje gevoel van burgerplicht voor de buren overlaten.’
Daar gaf hij mij gelijk in & richtte zich op.
‘Hé, Nienke,’ riep naar boven door ’t trappenhuis, ‘heb jij misschien wat zout over?’
Waarna ik even later ’t vrijgekomen pad lustig kon bestrooien.
‘Je hebt toch wel genoeg?’ vroeg ik voor de zekerheid.
‘Ja, anders ga ik straks wel wat extra halen.’

‘We hebben een sneeuwpop gemaakt in ’t park,’ zeiden ze even later. ‘Een hele mooie.’
‘Oh, jullie hebben er natuurlijk meteen een kunstwerk van gemaakt,’ vermoedde ik.
Dat kunnen kunstenaars nooit laten, wist ik, van iets kunst maken. Of desnoods van niets kunst maken. Dat konden sommige kunstenaars ook.
‘Maar de mensen waren jaloers. 5 Minuten later was-ie alweer kapot getrapt.’
‘Jammer. Ik had ‘m wel willen zien.’
We stonden ieder met onze eigen ding in de handen, gezellig burenpraat te babbelen. Ik had de schep van Panos weer overgenomen. Nienke had de cd-rom. Panos beheerde ’t zout.
Panos begon ook nog even te strooien. Over opzijgeschoven plakkaten sneeuw. ’t Zou lang duren voordat dit resultaat zou geven, dacht ik, maar dat was in ieder geval iets wat grieken nog moesten leren over sneeuw. Bij hen was ’t geen vanzelfsprekendheid, die kennis.
‘Hé, Panos,’ zei Nienke, ‘ik moet straks nog wel eten klaarmaken.’
‘Ja, Panos,’ viel ik bij, ‘als ik strooi, dan gaat Nienke straks boodschappen doen. Als jij strooit, dan gaat ze straks eten klaarmaken. Dat moet je nou toch ‘ns snappen.’

Ondertussen keken we uit op een glijvrij pad in Zijperspace van wel 5 meter lang.

grote-ome-rol

‘Hoe oud word je dan?’ vroeg ik aan Joet.
‘9,’ zei ze.
‘Even kijken,’ mompelde ik.
Ik deed 9 keer 365. Telde er nog 2 schrikkeldagen bij. & Wist haar na een kleine ½e minuut te melden, achteroverbuigend met m’n hoofd over de stoelleuning, zodat ik haar achterin de auto in de ogen kon kijken, dat ze dan 2700 plus 540 plus 45 plus 2 extra dagen, dus 3287 dagen oud werd.
‘Hoeveel dagen dan nog voordat ze jarig is?’ vroeg Jolien.
‘Oh, da’s nog 76 dagen. Want ze is 13 dagen na mijn 15.000e verdagdag jarig. Nu is ze dus 3211 dagen oud.’
‘Dat moeten we vieren,’ zei Joet. ‘Krijgen we straks een koekje?’
‘Precies,’ zei ik. ‘Want morgen word je 3212 dagen oud!’
‘Hoewel dat niet zo speciaal is,’ zei moeder Jolien verstandig.
‘Nee, speciaal is ’t pas als je 5.000 dagen oud wordt,’ hielp ik haar. ‘Dat duurt dan na je verjaardag nog 1713 dagen.’
‘Hoe oud ben ik dan?’ vroeg Joet.
‘Oh,’ zei ik traag om m’n denken op te vullen, ‘ik ben straks 25 dagen na m’n 41e 15.000 dagen oud, dus dan ben jij,’ (ik rekende even), ‘op je 13e,’ (nog een paar tellen), ‘plus 756 gedeeld door 3,’ (zei ik nog steeds in gedachten), ‘is 251 dagen na je 13e verjaardag 5.000 dagen oud.’
‘Dat duurt nog een hele tijd.’
‘Moet ik uitrekenen hoelang dat nog duurt?’ vroeg ik.
Want dat was een makkie. Had ik al gedaan. Maar niemand die dat gemerkt had.

‘Ton, kom je eten,’ riep m’n moeder naar boven.
Ik was bezig haar computer een beetje te onderhouden. Noodzakelijke grote schoonmaakactie elke keer als ik langs kom.
‘Ja, ik kom,’ riep ik terug. ‘Even nog een spyware-programma aan ’t werk zetten.’
Joet had al een tosti voor zich liggen toen ik beneden kwam. Ze wachtte tot de ketchup vanuit de keuken zou arriveren. Ik ging naast haar zitten.
‘Nu dus even heel netjes zijn, want je allerliefste oom komt naast je zitten,’ zei ik.
‘Zo, jij bent grijs,’ zei Joet.
‘Ja, mooi hè?’ reageerde ik meteen. ‘’t Is vandaag de dag van de complimenten, dus je moet wel iets positiefs zeggen.’
Joet trok een vragend gezicht. Zegt hij nou weer?
‘Ja, je wordt écht grijs,’ zei Jolien, Joet de ketchup aanreikend.
‘Mooi hè?’ herhaalde ik. ‘Voor jou is ’t ook de dag van de complimenten.’
‘Wat zijn dat, Mam?’ schudde Joet aan de mouw van haar moeder, met haar andere hand de ketchup over haar tosti verspreidend..
‘Complimenten? Dan zeg je iets liefs of iets leuks over iemand anders.’
‘Ik vind bijvoorbeeld dat jij heel goed tomatenketchup kan spuiten,’ zei ik enthousiast. ‘& Oma heeft een heel charmant kruimeltje brood aan haar neus hangen.’
M’n moeder veegde met een snelle beweging haar neus schoon. Keek me met een olijke lach verwijtend aan.
Jolien ging nog even verder met uitleggen: ‘Ik vind bijvoorbeeld dat jij heel goed je sokken binnenstebuiten aan kan trekken. Ik ken weinig mensen die dat zo goed kunnen.’
Joet lachte. Plukte aan haar lange omgekeerde sokken.
‘& Ik vind dat jij heel goed met je mond vol kan praten,’ zei ze tegen haar moeder.
‘Oh, & ik ben altijd zo blij dat jij je moeder zo goed terecht kan wijzen,’ vulde ik aan.

& Dat dat dan allemaal in Zijperspace terecht komt, dat verheugt me ook elke keer weer.