meneer-mevrouw

‘Ik kom er zo aan, meneer,’ schrijft Roswitha.
Dus ga ik alvast voor de computer zitten. Koptelefoon op. Nog even snel de juiste snoertjes in de juiste gaatjes. Boek voor me, om wat te doen te hebben.
‘Roswitha is van status veranderd,’ vermeldt ’t beeldscherm op een gegeven moment.
Ik ga wat rechter op zitten. Probeer evengoed geduld te betrachten. Ze moet vast nog wat programma’s uitschakelen.
Dan rinkelt de bel. De bel op m’n computer. Met m’n muis klik ik op opnemen.
‘Dag, mevrouw,’ zeg ik onmiddellijk, & houd vervolgens even m’n mond. ‘Dag, mevrouw.’
Ruis. Alsof ze de digitale snelweg bezig zijn te asfalteren.
‘Mevrouw?’ zeg ik nog maar een keer.
Niet te vaak, want dat vreet ook verkeer.
‘Mevrouw?’

‘Meneeer, bent u daar?’ hoor ik plots.
‘Ha, mevrouw,’ roep ik enthousiast uit. ‘Ik hoor u, mevrouw.’
‘Meneer?’ hoor ik weer.
‘Luid & duidelijk, mevrouw.’

Elke dag ‘tzelfde. Al zolang we Skype gebruiken.

‘Meneer, ik hoor u al de hele tijd,’ zegt Roswitha.
‘& Ik hoor jou ook heel goed.’
’t Moet maar ‘ns afgelopen zijn met dat vousvoyeren, denk ik daarbij.
‘Hoe kan dat zo opeens?’ zeg ik. ‘Gister was de verbinding juist zo slecht.’
‘Ik heb er een nieuwe versie opgezet,’ legt Roswitha uit. ‘Er was een nieuwe update.’
‘Waarom krijg ik die dan niet aangeboden?’
‘Ik heb ‘m via de site.’
‘Oh, dan moet ik ook maar ‘ns gaan kijken. Ik wil ook ’t nieuwste van ’t nieuwste.’

Vroeger gebruikten we de telefoon. Van vast naar mobiel. Of van mobiel naar mobiel. Als ik dacht dat ik nog beltegoed op m’n mobiel over had. Dat bleek elke keer aan ’t eind van de maand niet ’t geval te zijn. & De korting die ik op m’n vaste abonnement kreeg bleek ook niet toereikend te zijn.
‘We moeten gaan skypen,’ introduceerde ik een nieuw werkwoord in onze relatie.
‘Ja, skype me,’ zei Roswitha welwillend.

‘Welke versie heb ik dan nu?’ vraag ik aan Roswitha.
‘Weet ik niet.’
‘De nieuwe versie is 1.3.0.66. Als ik de beta-versie wil hebben, dan krijg ik 1.4.0.47.’
‘Ik heb de bovenste gedaan.’
‘Ik ga wel even kijken.’
Ik sla de informatie van skype er op na. De versie die op dit moment op m’n computer loopt. Waarmee ik op dit moment met Roswitha praat.
‘Dit is 1.2.0.42,’ zeg ik na een tijdje.
‘Zou kunnen.’
Ik klik met m’n muis. Er komt iets binnen.
‘Oh, mevrouw, ik krijg iets binnen.’
‘Lekker,’ zegt mevrouw.
’t Volgende moment wordt de verbinding verbroken.

‘Ik moest ‘m even updaten,’ zeg ik als ik haar weer gebeld heb.
‘Meneer?’ hoor ik aan de andere kant.
‘Ja, mevrouw,’ antwoord ik.
Niks. Ruis. Geen asfaltweg. Dat niet meer. Meer alsof ze zand strooien voor een wandelpad.
Dan is de verbinding verbroken. Een korte klik.

Roswitha belt. Mobiel naar vast.
‘Hij doet ’t niet meer,’ komen we tot de conclusie.
‘Misschien voldoet jouw computer niet geheel,’ suggereer ik.
‘Zouden we de oude versie nog terug kunnen krijgen, dat-ie ’t dan weer wel doet?’
‘Dat denk ik niet.’
‘Meneer,’ zegt Roswitha, ‘ik ben zo moe. Ik wil naar bed.’
‘Doe dat maar, mevrouw,’ zeg ik. ‘Morgen kom je toch naar mij toe. Dan praten we wel verder.’
‘Kusje, meneer.’
‘Kusje, mevrouw.’

De verbinding met Zijperspace wordt opnieuw verbroken.

realiteit

Ik had ‘m gebruikt vlak nadat de vuilnisophalers weer waren begonnen. Van een afstandje, om te controleren of er niks in de zak zat. De steel van de schoffel was lang genoeg om vanuit de deuropening de zak te beroeren. Even schudden, dacht ik. Dan schrikken ze zichzelf wel dood. & Als niet dood, dan heb ik toch nog altijd de deur weer bijtijds dicht.
Ze hadden nl de zak opengereten. Misschien wel open gevreten. Op 3 plekjes floepten restjes tissues & aluminiumfolie uit de zak te voorschijn. Er lagen zelfs stukjes op de grond. Ze hadden ’t onderzocht, dat stond wel vast, op eetbaarheid. & Waarschijnlijk waren ze op hun zoektocht nog even wat dieper in ’t zakje gedoken. Misschien zaten ze er nog steeds wel in. Hadden ze ondertussen een nest gesticht in dit paradijselijk oord dat eens mijn afval heette te zijn. Eigenlijk ook nog steeds was. Tot ’t moment dat de vuilnismannen hun werk weer serieus zouden nemen.
Dus ik deed die zak op z’n grondvesten schudden. Van op een afstand met de schoffel. Om daarna opgelucht adem te kunnen halen.
& Vervolgens had ik nog steeds niet de euvele moed om de zak op te rapen & in de inmiddels lege verzamelbak aan de overkant van de straat te deponeren.
Ik was bezig verdergaande listen te verzinnen.
Zoals nogmaals met de schoffel schudden.
Of nogmaals door ’t raam kijken, onverwachts, met de deur dicht, net op een moment dat ze van plan waren met ’t gezin naar andere oorden te verhuizen vanwege algehele beroering alsook huisvredebreuk.
Of m’n handschoenen te lokaliseren, m’n handschoenen voor ’t werk in de tuin, om afstand te scheppen, afstand tussen mijn lichaam & de vuilniszak, de muis & mijn lichaam.
Zulke listen.

Dus die schoffel stond daar nog. 2 Weken later. De vuilniszak had ik inmiddels verhuisd. Met alle moed der wanhoop & handschoenen die eigenlijk voor werken in de tuin bestemd waren.
Die schoffel dus. Tegen ’t raam.
& Daar kroop nu een muis tegenop.
’s Ochtends vroeg. Ik was nog maar net wakker.
Ik herinnerde me allerlei films. Zoals ik wel vaker de daadwerkelijke dagelijkse realiteit weet te vertalen in geruststellende afstandelijke beelden afkomstig van ‘t doek of beeldscherm.
Een muis blijkt nl behoorlijk echt te lijken op wat zich allemaal afspeelt in de film- en televisiewereld.
Deze muis was voor een sterrenrol geschikt. Beter dan die muizen in ‘The witches’ naar Roald Dahl. Zo behendig als-ie tegen een bijna rechtopstaande steel van een schoffel wist te lopen.

Ik schrijf aan Roswitha:
Tegen ’t raam aan geleund staat de steel van de schoffel. Daar kroop een muis langs naar boven. Tot helemaal aan de top. Nog geen 2 meter van me vandaan. Ik heb nog nooit zo duidelijk een muis kunnen ontwaren.
Ik dacht: die moet zo gruwelijk bang van deze plek worden, dat-ie nooit meer terug durft te komen. Dus tikte ik heel dapper op ’t raam. Toen ging-ie naar de tafel met de planten & liet z’n koppie daar meermaals zien. Nu durf ik niet meer naar buiten, laat staan de deuren naar de tuin open te zetten.

Alsof ik ’t daarmee red. Alsof ik daardoor dapperder word. Alsof daardoor de muis niet langs de steel omhoog is gegaan. Alsof ik de gebeurtenis daardoor kan bezweren. ’t Niet levensecht leek.

& Dan hoor ik ook nog Roen zeggen, van de week op visite, m’n tuin beschouwend: ‘Wat groeit er verder allemaal in je tuin?’
Dat vroeg-ie daar waar je niet echt meer dieper kan, waar de tuin ophoudt met een gestructureerde tuin te zijn & duisternis wordt, een onoverzichtelijk geheel van overhangende takken & bossen bloemen & groen waar niet doorheen te dringen valt.
Waarop ik zeg: ‘Dat weet ik nu niet meer.’
‘Wat dan niet?’ vraagt-ie belangstellend, van alsof ik op vakantie, te lang weggeweest ben.
‘Omdat ik niet meer durf.’
‘Niet durf?’
‘Nee, want daar achter kunnen allemaal muizen zijn. & Padden. & Alle andere dingen die je helemaal niet kan zien.’

Dan kijken we liever de realiteit van een film over Zijperspace.