Verlatingsdagboek III

Bij thuiskomst heb ik naar de appels gekeken die groter geworden zijn zonder dat ik naar de achterkant van m’n tuin was gegaan om te zien wat er met de boom gebeurde. Al weken, misschien maanden niet.
Geen belangstelling. Waarschijnlijk ook angst.
Straks zijn die appels groot & kan ik er niets mee.
Ik hoef zelf maar een hap te nemen & ik schijt ‘m er uit. Plus alles wat de appel op de weg door m’n darmen is tegengekomen.

Daar ben ik niet bang voor. Je weet wat je weet & je doet zulke dingen daarom niet.
Er zijn ook geen pillen voor. Pillen voor tegen appels. Of peren, zelfde probleem. Pillen voor tegen peren. Ze zijn er niet, dus werken ze niet bij mij.
Nog een geluk dat ik geen perenboom heb.

Ik heb pillen tegen melk. Daarvan weet ik dat ze me goed doen.
Melk in ‘t spel of iets wat er op lijkt? Dan is er wel een pil.
& Toch doe ik ‘t liever zonder beiden. Geen melk, geen pil. ‘t Lichaam wil zich niet laten bedonderen (als ‘t weet dat de geest er kennis van heeft).

Straks moeten ze geplukt worden, die appels. & Omdat ik er geen belangstelling voor had, stond ik aldoor de oogst af, werd er appeltaart van gemaakt waar ik niet van at.
& ‘t Is zo’n makkelijke stap om over die appels te vertellen & wat voor consequenties dat ooit voor de mensheid (die ik nu ff in m’n 1tje ben) heeft gehad, dat ik nu wil stoppen.

Geen pil tegen Zijperspace.

Verlatingsdagboek II

Op een dag verlies je alles. Je had gedacht al behoorlijk wat kwijt te zijn, maar er kon nog meer met je gebeuren om je te doen beseffen dat je veel had, héél veel had, dat nog weg kon raken.

Ik had broers, daar begon ‘t mee. Plots was er 1 weg.
Daarvoor had ik al een vader. Men snapt waarschijnlijk wel wat daar mee gebeurd is.
Een moeder. Die kwam later. Of zo men wil: die ging later.
Alles vindt plaats zoals ‘t eigenlijk niet had moeten gebeuren. Weg is weg waar gaten niet gevuld kunnen worden. In mijn leven in ieder geval niet. Daar heb ik een handicap. Een grote. Van gaten die holen worden van onnoembare proportie tot waar ‘t toe verhoudt.

Ik probeer ‘t te behappen. Dat ik snap wat me overkomen is. Ik heb er een tijd geen aandacht aan willen besteden. Zeg maar angst, zeg ook maar: overzicht. Maar als er minder & minder dingen zijn die blijven begint een mens te beseffen dat ‘t inderdaad tijdelijk was.

Ik zei vanmiddag: ‘Maar gelukkig was ik onsterfelijk.’
Toen reageerden de toehoorders, de mensen dus waar ik een normaal gesprek mee had, zoals ik vaker had moeten doen, maar afliet want ik had immers ‘iemand anders’ om me normaal te laten voelen; die toehoorders dus beginnen met titels te noemen van films die ik nooit gezien had, maar waarvan ik wel wist dat ‘t voor ieder ander gemeengoed was.
Ooit. Ik nooit.
Veel films blijken over onsterfelijkheid te gaan. Boeken ook. Vooral boeken.
Daarom. Interpunctie.

Ik probeer de betrekkelijkheid te hervinden. Een nieuwe definitie voor mijn bestaan. Blijkbaar heb ik die leeftijd.
Maar ‘t tegenstrijdige is dat ik de dood heb weggedrukt, ook die van hen die zijn heengegaan, maar tegelijkertijd ‘t verlies van anderen (die nog leven) niet. Momenteel.
Ik raak in shock om wie er niet meer om me heen is & wil tegelijkertijd, juist daardoor waarschijnlijk, alleen maar aan m’n moeder denken. & Aan die stomme vriendin van 30 jaar geleden.
Ze hebben overigens niets met elkaar te maken. Ze kenden elkaar toen. Maar de 1 was beter dan de ander. Men raadt vast naar wie mijn voorkeur uitging. Nou ja, uiteindelijk.

Ik ben onsterfelijk. Ik word wel ouder, ik merk ‘t ook, maar niemand heeft me nog bewezen dat ik per se niet een andere weg kan kiezen.
Nooit afscheid nemen. Dat wil ik.
& Niemand die dat van me af gaat nemen.
Behalve zij die weg zijn.
Waar ik ‘is’ moet zeggen.

Zijperspace 4 ffr.