6e stap

Wind, dat zal wel net zo iets zijn als Den Helder.
Zoals ik ook ooit eens in Oxelösund ben geweest. Volgens Tessan de meest winderige plek van Zweden.
Ik zei: ‘Net als waar ik vandaan kom.’
Dat zorgde er voor dat ik er langer ben gebleven. & Er ook nog een keer ben teruggekomen. Toen was Tessan echter al vertrokken.
Je voelt een verbondenheid. Al is ’t maar de lucht die sneller verplaatst wordt dan elders.
Daarom zal Wind wel net zoiets zijn. Anders noemen de duitsers ’t geen Wind.

Wind ligt onder Sambach. Ik moet er doorheen om Zentbechhofen te bereiken.
Wind, Schweinbach, Zentbechhofen.
Dat ‘bech’ in Zentbechhofen zal wel een vervorming van ‘bach’ zijn. Als in Sambach, als in Schweinbach. ‘Hofen’ kan ik ook nog wel begrijpen. ’t Hele woord echter niet. Dat gaat me boven m’n pet.

Ik blijf de woorden, de namen, herhalen, terwijl ik stap voor stap zet. Ik mijmer er betekenis aan. Ik kauw er op, ik slik ’t door, om ’t even later weer te voorschijn te halen. Laat ’t opnieuw voorbijgaan.
Ach, er zijn zo vele stappen nog te gaan, dat ik nog ontiegelijk vaak kan blijven herkauwen op alles wat ik tegenkom.

Ja, Wind, daar zal ’t wel waaien.
Maar voordat ik ’t besef, ben ik ’t kleine dorpje al gepasseerd.
’t Plaatsje ligt al achter me als ik bedenk: ‘Ja, Wind, daar waait ’t vast harder dan ergens anders.’
Ik ben al te ver voorbij om me nog even om te keren, om te controleren of wat ik denk wel klopt met de werkelijkheid van vandaag.
Nu blijft ’t altijd waaien in Wind.

Ik laat Wind achter me & pieker verder over Zentbechhofen.
Stap. Stap. Stap.
Hoewel ik er niets zinnigs over bedenken kan.
Schweinbach laat ik liggen. Dat spreekt niet tot de verbeelding.
Zent. Bech. Hofen.
Stap. Stap. Stap.

Daar aangekomen staat de bus klaar.
Kees stapt uit als hij me ziet.
‘Ja, de brouwerij blijkt vandaag dicht te zijn.’
Heb ik die 7 km voor niets afgelegd. Niks geen brouwerij Friedel vandaag.
Moeten we maar ergens anders heen. 1st De fiets bij Barnikel weghalen, besluiten Kees & ik in overleg.
‘Je zal wel achterin moeten gaan zitten,’ waarschuwt Kees me.
Dat had ik al verwacht. Voorin is geen plaats meer, nu Marianne mee rijdt. Ik zal tussen de lege kratten & fusten moeten gaan hangen.

Ik vang glimpen van de weg op die we gaan, vanaf m’n zetel van gestapelde fusten. De fiets hangt schuin voor me, belemmert ook gedeeltelijk ’t zicht. Maar hij zit goed vastgeklemd. Net als de andere spullen. & Net als ik.
Ik steek m’n nek uit, kan nog net zien dat we een dorp in rijden.
‘Greuth,’ zegt een bord langs de kant van de weg.
Greuth, Greuth, Greuth, herhaal ik bij mezelf, terwijl ik ijverig door m’n boekje blader.
Greuth, kijken wat ik ga bestellen.

’t Herhaalt, ’t herhaalt, ’t herhaalt zichzelf in Zijperspace, naarmate een mens verder komt.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *