tentakels

Een vreemd verschijnsel vind ik toch wel de tastende hand. Hoe bekend deze is met ’t aanhangsel dat ‘m altijd volgt. Vooral m’n rechter heeft daar last van. Of profijt; ’t is maar net hoe positief je tegen dit soort merkwaardigheden aankijkt.
Ik beschouw ’t zelf niet altijd als zaligmakend. Als een zelfstandig functionerend wezentje grijpt ’t om zich heen, vaart blind op z’n wetenschap dat andere onderdelen van m’n lichaam zich meestal op dezelfde, te verwachten plek bevinden, & laat z’n instrumentarium, dat over ’t algemeen bestaat uit te laat gekortwiekte nagels, over de te ontginnen huid ploegen.

Ik doe ’t nu weer. Of m’n linkerhand eigenlijk. Misschien is ’t juist m’n linkerhand die zich schuldig maakt aan manoeuvres waarvan m’n geest zich niet al te bewust is.
& Terwijl ik voorgaande 3 zinnen typte heeft m’n linkerhand, met name de nagel van m’n duim, 3 verkenningsvluchten ondernomen richting rechterneusvleugel.
M’n rechter wordt waarschijnlijk bewust gebruikt, terwijl de linker ’t spontane, ’t gevoel, herbergt, waardoor ik minder controle op ‘m kan uitoefenen. Wordt er ergens jeuk gesignaleerd, dan vliegt de linkerhand er onmiddellijk op af. Zit er een korstje dwars, dan mag de rechter toegrijpen.
M’n haar is inmiddels in m’n rechteroog gevallen. M’n linker wreef ’t haar weg, rechts wreef de sprieterige jeuk weg.
’t Is een samenwerkingsverband, waarbij ik als persoon, als machthebber, ongemerkt buiten werking word gesteld. Geheel ongemerkt, zonder enige berichtgeving; ze doen ’t gewoon even, terwijl ik poog een tekst te schrijven.

Aanhangsel. Ik noemde ’t hierboven, in de 2e zin, een aanhangsel. Dat wat de rest van m’n lichaam is. Want volgens mij beschouwen die 2 kleine ondernemers hier beneden, die ’t mogelijk maken deze tekst in te typen, ’t als hun nobele taak om alles wat zij meeslepen aan lichaam te verschonen, te ontjeuken, op te leuken, te fatsoeneren & te laten communiceren bovendien. Alsof zij ’t allemaal uitgevonden hebben.
Dankzij de heer Scheidegger hebben ze overigens wel heel veel macht over me gekregen. Ze weten mijn gedachten in een mum van tijd als letters op een beeldscherm te zetten. Alsof zij degenen zijn die denken, schrijven, mijmeren, vragen om aandacht, zich verwonderen & al wat niet meer zij aan zeer oorspronkelijke, maar wel degelijk mijn eigendom zijnde gedachten.
‘Mijn’ zijn niet mijn handen. ‘Mijn’ moet mijn geest zijn. Mijn herseninhoud. Mijn kronkels. Niet mijn flukse bewegingen op ’t toetsenbord. Ook niet ’t snelle nageltje dat tussen 2 woordjes door de kriebel op m’n pas geschoren baard wegpoetst. Laat dat gezegd zijn.
Probleem is alleen dat ’t lijkt alsof zij dat zeggen. Zo vingervlug als ze heen & weer schieten. Nee, heen & weer schieten is ’t niet. Ze blijven rustig op hun plaats hangen, wippen een beetje heen & weer, geheel volgens de instructies van lang geleden Scheidegger & laten tekst verschijnen op ’t initiërend licht gehup van de polsen.

Van de week had ik jeuk waarvan ik niet eens wist dat ’t jeuk was. Een uitstulpinkje, zogezegd. Maar daar kwam ik pas achter toen m’n rechterhand erbovenop zat. Hij had z’n wijsvingernagel er al bijna poerend onder gezet, op ’t moment dat ik me bewust werd van waar-ie mee bezig was.
’t Was net op ’t grensgebied. Nog net fatsoenlijk. Anders zou ik ’t hier ook niet gaan vertellen. Aan ’t randje van onderbroek. Zeg maar waar onderbroek bezig is geen onderbroek meer te zijn. Waar elastiek ’t boeltje, dat nog redelijk valt te controleren, zeker voor iemand met mijn zojuist behaalde leeftijd, bij elkaar probeert te houden; daar dan net voorbij.
In al mijn onbenulligheid dacht ik dat rechts onderweg was de kleding weer een beetje te schikken. Zodat ’t zou voegen naar de vormen. Of dat ’t elastiekje mij niet akelig wrijvend af zou leiden van de activiteiten die mij op dat moment bezig hielden (in slaap vallen, dat was de missie van ’t moment). Tot ik plots tot de orde werd geroepen door een nagel die recht m’n huid in wilde dringen. Alsof ’t ding geschikt is om als een spade oneffenheden weg te scheppen.
Ik kon me ook niet meer herinneren dan dat rechtertentakel rechtstreeks onderweg was gegaan van inactiviteit naar patsboem erbovenop, op de puist.
’t Was geen puist, maar voor de broodnodige verbeelding noem ik ’t in dit geval even wel een puist.

Toen dacht ik: ik moet weer controle krijgen. Dat gaat maar zo z’n gang. Of hun gang. Terwijl ik af & toe gewoon van niks weet. Loop ik met een bloedend lijf omdat de 2 daar wapperend aan de zijkant zonodig iets te doen moesten hebben. ’t Fijn vonden om hun eigen correcties al redigerend over m’n lichaam toe te passen.
Misschien dat ik er de komende tijd enigszins afgeleid, afwezig uit zie, maar dan weet u middels dit stukje tekst, weliswaar uitgevoerd door mijn 2 assistenten, maar daarbij geen invloed hebbend op de inhoud, dat ik bezig ben weer te weten te komen wat ik doe.

Aan Zijperspace geen polonaise.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *