Ik werd door Quint opgehaald.
Meteen maar naar huis? vroeg Quint.
Nee. Heeft Jan je dat niet verteld? Ik zou 1st naar Pa gaan. t Laatste moment om m te zien.
Dus gooide hij t stuur om.
We zagen Carel & Theo buiten zitten, op t terrasje van de afdeling. Ze wachtten tot ze verder konden.
Ze is net aangekomen, vertelde Carel. Ze wist de weg niet. Ze belde op met de vraag waar Den Helder eigenlijk lag. Nu wacht ze op de papieren.
t Enige dat weggehaald kon worden was t hoornvlies van zn ogen. Parkinson had de rest van zn lichaam al te veel aangetast. t Zou 20 minuten duren, hadden ze van te voren verteld. Maar Carel & Theo zaten er alweer 20 minuten. Er was nog niets gebeurd.
We hebben 1st zn onderkant maar afgelegd, zei Theo. Dat ging goed. De zuster heeft nog even geholpen. Boven was-ie al koud, maar aan de onderkant was Pa nog helemaal warm. t Was frappant om te zien dat de rode adertjes van zn couperose al meteen weg waren getrokken.
De zuster kwam langs. Vroeg of we wat te drinken wilden.
Zeg, begon Theo tegen haar, die papieren zijn toch allemaal aanwezig? Dat hij donor wilde zijn, dat staat toch allemaal in zn status?
Ja, maar er waren bepaalde papieren niet in orde, antwoordde ze. Of ze lagen niet op de juiste plaats.
Kunnen we niet nog een keertje kijken, vroeg Carel, voordat ze begint met t hoornvlies? Ton heeft mn vader nog niet gezien. & Anders moet-ie de hele avond nog wachten.
Ja, ik ga wel even vragen.
Ze gebaarde een minuutje later. Van om t hoekje van mn vaders kamer. We liepen met zn 4-en op haar toe, gingen de kamer in. Ik ging bij t raam staan, naast mn vaders hoofd. Carel naast me. Tegenover me stond Theo. Quint naast hem.
Theo pakte zn hand vast. Ik wachtte daar nog even mee. Ik moest nog wennen aan zn dode gezicht. Open mond. De lucht was er uit gevlucht. Zn ogen stonden ook lichtjes open. Flets. Zoals ik inmiddels gewend was. Geen grote verandering daar.
We hadden alle 4 een andere houding. Hoewel ze altijd hebben gezegd dat we zoveel op elkaar lijken.
Ergens moet t gestopt zijn. Zijn we de kamer uitgegaan. Niet voordat ik zn hand had aangeraakt. Maar wel ergens, waarvan ik niet meer weet welk moment.
Ik kan me nog herinneren dat we de deur opendeden. De 1e stappen de afdeling af. We moesten wachten tot de buitendeur open gedaan werd. Via een knopje die door t nachthoofd werd bediend. & We zijn naar huis gereden. Dat moet wel. Naar t huis van Ma.
Ik moet er nog aan wennen dat ik niet t huis van Pa & Ma zeg, zei ik onderweg.
Daar blijft t bij. Meer wil mn geheugen niet.
Ik zei tegen mn moeder: Ik ben blij dat ik nog even gegaan ben. t Doet me goed.
Ik zat op de schommelstoel. Ma op de luxe stoel, een aankoop die eigenlijk voor Pa bedoeld was. Hoewel ’t toen al slechter ging.
‘Je moet ’t evengoed maar doen,’ hadden wij toen tegen haar gezegd. ‘Je hebt zelf misschien nog wat aan die stoel.’
Ondertussen was Jan aan t bellen. De hele avond. Wij praatten, de overige broers, de schoonzussen & Ma. Over hoe lang t nog zou duren voordat Carel & Theo klaar zouden zijn met afleggen. & Over hoe t gegaan was.
Ik pakte op een gegeven moment mn rugzak uit, in de computerkamer. De computer aangezet. Daar heb ik ook een matras neergelegd. Ik heb daar die nacht, & de nachten erop, geslapen.
s Nachts keek ik, als ik er uit moest om een plasje te doen, of mn moeder wel sliep. & s Ochtends vroeg dronken we met zn 2-en een kopje thee in de tuin.
Er waren nog veel meer dingen; misschien komen die later wel in Zijperspace.