’t Zweet staat me nog op m’n voorhoofd. Dat komt niet door de fietsrit van ’t station naar huis; dat zweet moet inmiddels zijn verdampt. ’t Komt vooral door ’t werk wat ik had bij ’t uitpakken van m’n bagage.
Ik kom de laatste tijd bepakt & bezakt thuis als ik bij m’n ouders vandaan kom. M’n rugzak is niet toereikend voor ’tgeen ik meezeul van Den Helder naar Amsterdam. Ditmaal had ik gelukkig m’n fiets in de fietsenstalling bij ’t station staan, zodat ik niet zolang hoefde te sjouwen met de zak in m’n hand. Terwijl m’n rugzak zich ook deed gelden.
Thuisgekomen moest ik wel meteen aan ’t werk, anders zou de Guldenroede (met een enkele witte Wilde Hyacint) uitdrogen, want pas vrijdag zou ik er bij daglicht weer echt de tijd voor hebben gehad. Ondanks ’t vlugge ingrijpen hingen de stengels, & dan vooral die van de Hyacint, er slap bij. Overvloedig overgieten met water zal er zorg voor dragen dat de gekrenkte rechte stand binnen enkele dagen verleden tijd is, een kwade bladzij in ’t dagboek van de steken grond Guldenroede.
Ongemerkt was ik er een ½ uur mee bezig: de juiste plek uitzoeken, de grond vrijmaken, een gat graven, een steek uit de zak halen & plaatsen, de aarde eromheen aandrukken, nogmaals ’tzelfde werk & water er over laten vloeien. Met natuurlijk de dingen die je onderweg tegenkomt & niet kan laten ook te doen.
Nu wacht mij de taak 11 uur muziek te beluisteren. Ook reeds uitgepakt. De 1e cd zit al in de cd-speler. De 1e tonen zijn reeds voorbijgekomen, terwijl ’t zweet geleidelijk aan m’n huid minder ging bedekken.
Die cd’s waren ook onderdeel van de bagage. Kadootje van m’n ouders: alle symfonieën van Sjostakovich (of hoe men ’t ook wil spellen). Inderdaad, Kruidvat.
& Een stukje mos.
Een stukje mos dat ik m’n vader heb laten stelen uit het Wildrijk. Ik heb ’t losgemaakt, gefascineerd als ik kan raken van de verschillende verschijningsvormen van mos, & m’n vader gevraagd of hij ’t onder z’n trui kon houden op ’t moment dat we voorbij ’t ‘boswachtershuis’ zouden lopen. Hij was tenslotte de enige die meer dan 1 laag over z’n lichaam had.
‘Kan je ’t zelf niet vasthouden?’
‘Nee, door uw manier van lopen verdenken ze u minder snel dan mij,’ refereerde ik aan z’n Parkinson.
Gewikkeld in een zakdoek hield hij ’t uiteindelijk in z’n hand.
‘Wat heb jij nou in je hand?’ vroeg m’n moeder precies op ’t verkeerde moment.
‘Sst, Pa probeert iets voor mij te stelen.’
Toen ik met m’n zakken ’t huis van m’n ouders verliet vroeg ik m’n vader nog of-ie had genoten van de wandeling.
‘Ja hoor. Maar jammer dat ik dankzij jou vanaf heden dus een dief ben.’
De zonde weegt zwaar in Zijperspace.