bank

‘Er zaten twee oudere heren op de bank.’ Staat op blz 304 van 315 bladzijden. Aan ’t eind van ’t boek eigenlijk. Aan ’t begin van Hoofdstuk XVI van 16. Verder kom ik niet. Ik heb ’t ontelbare malen hergelezen. Zelfs zonder dat de inhoud van die ene zin tot me doordrong. ‘Er zaten twee oudere heren op de bank’ is een lege zin. Een lege zin aan ’t einde van een boek. De meest lege zin die ik ooit gelezen heb. Niet dat de schrijver dat zo bedoeld heeft. De minst mogelijke ontvangst tegenover de hoogst mogelijke intentie van schrijven. Schrijven is een moeilijk vak. Leven ook. Ik ben een leek in beiden.

‘Ik moet dingen beleven,’ zei ik tegen de onbekende vrouw, ‘& daarom probeer ik elke dag iets mee te maken. Maar ik heb weinig tijd, ik moet de hele tijd schrijven, waardoor ik niets beleef. Dus weet ik niets om over te schrijven.’
Maar eigenlijk was de vraag waarover ik zoal schreef.
‘Over onderbroeken.’
Daar had ik tenslotte al 1 % van m’n leefruimte in de dag aan besteed. Terwijl ik al zo weinig leefruimte had vandaag. Maar ook een behoorlijk gedeelte van m’n schrijven was reeds aan onderbroeken gewijd.
Ik wisselde een blik van verstandhouding met Mellie. Die begreep ’t vast wel. Hij las. Had in ieder geval meerdere malen gelezen.
& Anders: wie schrijft er nou over onderbroeken & durft daar nog trots op te zijn ook? Dacht ik.
‘Nee, ik schrijf ook over andere dingen. Zoals over …..’
Mond dicht. Peinzend. Blik. Snel iets anders verzinnen, voordat de stilte doorbroken wordt. Voordat blik waarheid wordt.
‘Zoals over….’
Herbeginnen.
‘Over mezelf.’
Niet zo mooi.
‘….maar ook over m’n vader.’
Eindelijk.
‘Mijn vader heeft Parkinson. Daar heb ik behoorlijk wat stukjes over geschreven. Laatst reageerde een oud-leraar. Dat-ie m’n vader nog kon herinneren van een ouderendag. Leerling & ouders tegenover de docent. ‘t Ontroerde hem mijn stukjes over hem te lezen. Meer dan 50 stukjes over m’n vader. Hij is ondertussen aan ’t dementeren, zou je kunnen zeggen.’
& Dan hopen dat je daardoor intelligenter bevonden wordt.

‘Hoe gaat ’t met je vader?’ vroeg Rachel.
Ik weet niets.
‘Hij gebruikt niet meer de medicijnen waar hij zo van in de war raakte.’
Ik weet niets. Ik weet nogeneens wat leven is.

‘Zie je die vrouw die al de hele tijd naast me heeft gestaan?’ vroeg ik.
Rachel keek.
Keek nog eens.
‘Mooi, hè?’
‘Vind ‘r niet zo bijzonder.’
‘Kijk nog ‘ns goed. Da’s toch de mooiste vrouw van de hele tent?’

Ik ben goed in converseren. Ik moet alleen 1st wakker zijn. Ik moet de stof hebben om over te praten. Ik moet m’n verhaal kunnen vertellen. Denken dat ik iets beleefd heb. Een glas in m’n hand. & De hele tijd ‘tzelfde kunnen vertellen. Ik ben goed, maar waarin weet ik nog niet. Ze luisteren meestal wel terwijl ik angstvallig doorvertel.

‘Hoe gaat ’t met ’t liefdesleven?’ vroeg Rachel.
Vragende blik. Beiden.
‘Daar doe ik niet aan,’ antwoordde ik.
Vragende blik. Beiden.

Ik had de mooiste vrouw naast me staan. & Durfde niets te zeggen. Dus bleef ik praten. M’n mond stopte niet meer.
Ik vertelde over onderbroeken. Vertelde over vaders. Vertelde over mezelf. & Over verhalen die mij niet gebeurd zijn. Ik weet droge rivieren weer te laten stromen. De woestijn staat in bloei. De mens vliegt & Babel heeft nooit bestaan.

Vervolgens kom ik thuis & weet ik dat er achterom gekeken is, de vrouw versteend. Ik weet alleen niet wie er schuldig is. Er ligt nog een hele open weg voor me.

‘Er zaten twee oudere heren op de bank.’

’t Verhaal vervolgde zich als vanzelf in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *