Ton, zei mn broer, neem nog een biertje.
Nee, zei mn moeder, de auto heeft nog maar een paar minuten parkeren.
Maar je mag 10 minuten te laat zijn, zei mn broer. Dan kan t nog wel.
Nee, zei ik, we moeten ook nog naar Pa.
Mn broer zei: Pa, je zal hier moeten blijven.
Mn vader zei: ….
Dat wat-ie zei weet ik eigenlijk niet. Ik weet dat-ie niet veel zei. Hij zegt tegenwoordig niet zoveel. Maar hij zei wel wat. Dat probeerde mn broer in ieder geval duidelijk te maken. Toen hij t mij vertelde. Er was iets dat verteld moest worden. Van mn vader. Naar mn broer. Van mn broer. Naar zijn broer.
Mn vader keek mn broer aan. Ook mn moeder. Laten jullie me nu al alleen? Keek-ie. Leek-ie te zeggen. Ben ik er nu al aan toe? Waarom wist ik t niet?
Hij zei nog veel meer. Maar we begrijpen niet meer alle blikken die mn vader zegt. De afstand is te groot. Mn moeder wordt te moe.
Mn broer probeerde t nog ns uit te leggen. Maar wist dat t zinloos was. Dus voelde hij zich slechts schuldig. & Zei hij niks. Hij keek mn vader slechts aan. Mn vader, die nog net wist dat t onrechtvaardig was.
Achter ons zongen ze kinderliedjes. Onder begeleiding van de verpleegster. Mn vader deed niet mee. & Een vrouw die met een knuffelbeer bij de tv zat te gillen & te wauwelen.
Mn vader zat bij ons. In een hoekje van de kamer. We maakten een praatje.
Kunnen we niet een wandelingetje maken? vroeg ik.
Nee, zei mn vader. Tegenzin.
Waarom niet? vroeg mn moeder.
Nou, begon mn vader, t is hier druk. Er is al veel gebeurd.
Je bent een beetje moe, vulde mn moeder in.
Ja.
Maar je hebt net geslapen, toch?
Mn vader keek vragend. Dat wist-ie niet meer.
De buren vroegen: Hoe gaat t met je vader?
Mn broer zei: t Is leuk dat jullie dat vragen. Maar t is zo jammer dat jullie mn vader niet hebben meegemaakt in de tijd dat t nog goed met m ging. Toen hij nog alles wist. & Hij wist veel. Hij wist alles over plantjes, over vogels, over van alles. Hij wist alles. t Was zon mooie man.
Wat moeten we nou doen? vroeg mn vader.
Wat bedoel je, Niek? Wil je toch een wandeling maken? zei mn moeder.
Nee.
Mn vader keek mn moeder aan. Vragend. Smekend. Ze moest m begrijpen.
Wat moeten we nou doen? vroeg mn vader nogmaals.
Wat wil je dan?
Ik wil naar huis, zei hij opeens resoluut.
Maar dat kan toch niet, zei mn moeder.
Dat kan wel, zei mn vader vastberaden, we moeten hier gewoon weg. Laat de mensen hier maar zitten.
Ik liet mn vader & moeder in de steek om op de gang even bij te kunnen komen.
Mn moeder bukte voorover naar de verpleegsters die hun koffiepauze hadden. Pa stond naast me, maar hoorde niet wat mn moeder zei.
We willen gaan, zei mn moeder, maar hij wil mee.
Oh, zei Diana, dan loop ik wel mee. Dan zeg ik wel wat tegen uw man.
Pa & ik keken een beetje voor ons uit. Pa vertwijfeld over waar hij nou verzeild was geraakt. Ik met tranen die schreeuwden om er uit gelaten te worden.
Waar is Ton nou? vroeg mn vader.
Ik sta hier naast je, zei ik.
Mn vader schrok. Oja, ja. Ik let niet op.
We liepen door de gang van t verzorgingstehuis. Neuzen gesnoten.
Een dame kwam op mn moeder afgelopen.
Hoe gaat t nou?
Ze was van mijn leeftijd. Misschien iets jonger.
t Gaat niet zo goed. Ik denk niet dat ik morgen kom.
Ja, u moet om uw eigen rust denken. Doe t rustig aan.
We liepen verder.
Zij heeft vroeger bij Pa op school gezeten, zei mn moeder. Ze hoeft geen uniform te dragen. Maar ze deelt ook gewoon t eten uit bij Pa.
Ik toog huiswaarts, terug naar Zijperspace.