boete (dl 2)

‘Is dat je volledige naam?’ vroeg de meneer van de politie.
‘Antonius Franciscus Bernardus de Boer,’ vulde ik aan.
‘Adres?’
Hij maakte ijverig aantekeningen.
‘Krijg ik nou een boete?’ vroeg ik.
‘Nee, we laten ’t bij een waarschuwing,’ zei de man, niet milder van toon, ‘maar ik moet wel jullie gegevens noteren.’
Ik zuchte opgelucht. Carel ontspande ook merkbaar.
‘Wat was je naam nou?’ vroeg de agent nogmaals.
‘Uhm,’ twijfelde ik.
Moest ik nou Ton of Antonius Franciscus Bernardus zeggen?
‘Uhm, Antonius Franciscus Bernardus,’ stamelde ik. ‘De Boer.’
‘Blijf hier staan.’
We bleven staan. De agent liep terug naar z’n auto. Pakte z’n microfoon & sprak er in. Hij luisterde naar wat er terug gezegd werd.
‘Hoe was je naam?’ zei hij toen hij terug was. ‘& Nu je echte, want er woont geen familie de Boer in de Volkerakstraat.’

Ik werd in een cel gestopt. Er stond een tafeltje & een bank. Verder niets. Niks te lezen, niks te doen. Je kon hooguit op de muur je naam krassen. Dat hadden andere mensen voor me gedaan. Sommigen met datum.
Ik had niet eens een theelepeltje. Echte misdadigers hadden waarschijnlijk altijd iets bij zich om mee te krassen.
‘Er komt straks wel iemand bij je,’ hadden ze gezegd.
Maar ik wist niet wanneer straks zou zijn. Straks was erg ver weg & bleef maar uitdijen.
’t Enige wat ik kon doen was de situatie herhalen. Steeds opnieuw. Over de stoep rijden, dood vallen, de brug over, lachen, achter Carel aan, politie, liegen.
’t Eindigde steeds met liegen. Nooit liep ’t goed af. Ik werd achterin de auto gezet & meegenomen. Daarom zat ik hier. Liegen.
Ik probeerde met m’n nagels in de bank te krassen. Stond op & stelde me voor dat de cel heel klein was. Keerde me om. Keek naar de muur. Ik ging op m’n tenen staan. Kijken hoe hoog ’t raam was. Ik wriemelde aan de tralies. Ik murmelde een liedje. Ging zitten, ging staan. Ik had eigenlijk wel zin om een boek te lezen.

’t Duurde.
De agent kwam niet terug. Straks waren ze me vergeten. Ze zouden me toch een officier sturen, had-ie gezegd?
’t Duurde.

‘Je ouders zijn hier,’ zei de officier. ‘Maar 1st moet ik een verklaring van je hebben.’
Hij was eindelijk gekomen. Ik hoefde toch niet op ’t bureau te blijven slapen.
‘Waarom?’ vroeg-ie.
& Hoe heet je. Wanneer geboren. Waar woon je. Maar vooral waarom.
Hij had een stoel laten komen. Daarmee zat-ie aan ’t tafeltje. Hij maakte aantekeningen op een formulier. Dat formulier zat in een map.
‘Je snapt toch wel dat je niet een valse identiteit mag opgeven?’ zei hij, terwijl hij z’n bril schuin op z’n neus zette.
Ik kon geen pap meer zeggen. Ik had m’n naam al gezegd. M’n geboortedatum. M’n adres. Alles helemaal naar waarheid. Alsof ik mezelf nog een keer aan ’t verraden was. Nu andersom. Ik zei de waarheid & verraadde mezelf.
Ik knikte daarom maar. M’n hoofd schuin gebogen.
‘Maar goed,’ zei de officier, ‘ik denk dat een tijdje cel je wel zal hebben doen beseffen dat je zoiets niet moet doen. Ik zal tegen de agent zeggen dat we er voor de rest geen werk van maken. Dat je wel genoeg gestraft bent.’
Ik keek ‘m aan. Pff.
‘Binnenkort krijg je echter wel de boete in de bus,’ ging de officier verder. ‘Want rijden over de stoep mag niet. Dan zal ik nu je ouders maar gaan halen.’

‘Hij zei dat-ie Ton de Boer heette,’ zei Carel in de auto.
M’n ouders waren 1st streng geweest, maar in de auto moesten ze alweer lachen. Wie deed er nou zoiets stoms? Ik was de enige in de familie die ooit in een cel had gezeten.
‘Stom, hè?’ ging Carel verder.
‘Ja, maar jullie moeten samen maar die boete delen,’ zei m’n vader vanachter ’t stuur plots weer streng. ‘Want jullie reden allebei op de stoep. & Jij hebt daarvoor nog geen straf gehad.’
Ik lachte eindelijk mee. M’n moeder keek achterom. We keken samen naar ’t verontwaardigde gezicht van Carel. Ik stak stiekem m’n tong naar ‘m uit. Verborg ‘m snel weer toen m’n moeder me een aai door m’n haar gaf.

Ik begon me weer thuis te voelen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *