Ik bedenk me nu opeens, terwijl ik naar verf zit te kijken, verf van 2½ jaar geleden hard werk, terwijl ik veranderingen zie die zich in 2½ jaar hebben plaatsgevonden, dat ik niet kwaad hoef te zijn.
Er hoort een moment in de avond te zijn dat je gewoon slaapt. Geen ruzie meer wilt maken. Verontwaardiging weg. Ongeloof aan de kant.
Ik zie elke veeg. Ik zie de uren van ’t alleen in een vreemd huis vertoeven, pogingen ondernemend elke veeg met verf mijn veeg te laten worden. ’t Is mijn kleur, ’t moet mijn woning worden. Elke glans die de kleur van m’n huis straks afgeeft moet mijn kleur zijn, mijn glans. Ik zie de kwast in de muur, de kwast op ’t behang, de kwast loopt langzaam de wand af, de plank, de deur. De schaduwen tekenen de moeite, de reden waarom ik hier ben staat beschreven in elke haar die over de te beschilderen achtergrond ging.
Ik mag geen ruzie maken. Ik moet de lieve vrede bewaren. Men moet begrijpen dat de wanden zo geschilderd zijn omdat ’t niet anders kon. De kwast maakte de dienst uit. De kwast wilde sporen achter laten. Mijn persoon kon niet anders dan gehoorzamen.
Ik heb geduld gehad. Dat is alles. De film speelde ’t verhaal. ’t Scenario was geschreven. De filter was reeds bepaald. Men had mij hooguit nodig om de decors te bouwen. Niets meer. Niets minder misschien ook wel.
Zijperspace werd gebouwd van buitenaf.