Eindelijk begint de zon te schijnen. M’n brakke lichaam hijst zich ½ omhoog om te zien of die rode gloed inderdaad van buiten komt. Ik gluur door ’t provisorisch bevestigd gordijntje, veeg een stukje beslagen raam open voor zicht naar buiten & ril onmiddellijk weer de slaapzak om me heen als die in de beweging van de schouders afvalt. De lust om te kijken hoe laat ’t is ontbreekt, maar een bang vermoeden, een weten dat ’t bijna zover is, dwingt me de wekker te bestuderen. Dikke ogen ontwaren met moeite ’t logge apparaat op de tafel tussen de 2 slaapzakken in. Eigenlijk hoeft de tijd nogeneens afgelezen worden: de kluten geven ’t ontwaken van de wereld met hun hernieuwd gekrijs aan. Alsof ze dat geluid vannacht al niet genoeg hebben laten horen.
‘Kluuut, kluuuuwiiieet,’ krijst ’t bij ’t minste geringste zuchtje wind dat over hun nesten trekt. Elke beweging lijkt de kluten een hardverknettering te bezorgen, afgeleid uit hun zenuwachtig roepen & gillen. ’t Is een kakofonie van slechts dat ene geluidje schreeuwend uit 100-en klutenkelen. De variatie die men er in zou kunnen ontdekken is ’t moment dat de gil wordt ingezet & de afstand waarvan men zich van de bron van ’t geluid bevindt. Als er vogels in de hel zouden zijn om ’t lijden een xtra accent te geven dan zouden ze óf rechtstreeks overgevlogen zijn uit de film ’the Birds’ van Hitchcock óf hiervandaan afkomstig zijn.
‘Marc, we moeten opstaan,’ zeg ik tegen m’n broer, ‘Jan komt ons zo ophalen.’
Belachelijk dat degene die er ’t minste zin in heeft de ander wakker moet maken. Een beetje om ½ 5 opstaan om vogels te kunnen gaan tellen.
We worden langzaam wakkerder, in zoverre dat mogelijk is op dit uur. We nemen een slokje water, trekken een t-shirt aan, stoppen wat spullen terug in de tas, zodat ’t klaar staat voor vertrek, trekken gordijntjes open; & dat allemaal vanuit dezelfde positie ½-liggend in de slaapzak. Zolang mogelijk nog de warmte van ’t bed vasthouden.
Maar verderop horen we al een auto aankomen. We moeten er definitief uit. Kleren aan. Slaapzak oprollen. Tassen inpakken. De caravan uit, de auto in.
Weg van de kluten, op weg naar ’t volgende natuurgebied.
Als toegift mogen we mee vogels inventariseren in ’t Zwanenwater. De vogels die deze ochtend zich kenbaar maken op een smalle strook bosschage tussen ’t riet & de duinen moeten in kaart gebracht worden. Dat wil zeggen: aan hun zang moeten ze herkend worden, waarop hun naam genoteerd kan worden.
Aan mij heeft Jan niks, ik zou ’t geluid van de kluut nog niet eens van een willekeurige meeuw weten te onderscheiden, maar ’t is handig dat Marc er bij is. Die luistert vanaf z’n vroege jeugd al naar lp’s & singletjes gevuld met vogelgeluiden. De hele kollektie vogelgeluiden op plaat binnen de familie zijn automatisch in zijn handen overgegaan.
We wandelen over een smal paadje onder lage bomen door. Een pad dat niet open is voor ’t gewone publiek. & Zeker niet rond dit tijdstip van de dag. Bij ’t horen van de oorverdovende hoeveelheid vogelzang begrijp ik waarom. Dit zijn zeldzame concerten die niet iedereen op waarde weet te schatten, dit is elitaire kunst, dit is muziek voor de high-brow. & Ik snap er nogeneens een fraktie van.
M’n broers wel. Ze steken meteen van wal.
‘Daar een barmsijsje.’
‘Een fitis. & Een tjiftjaf.’
‘Sprinkhaanrietzanger.’
‘Een waterral.’
‘Veldleeuwerik,’ wijst Marc met z’n pen aan.
Ik zie werkelijk niks. M’n broers ook niet. Ze doen ’t op ’t geluid. Ik sta versteld hoe ze die geluiden kunnen onderscheiden in deze orkaan van zang die in deze stilte kan heersen.
‘Moet je goed luisteren. Daar bij die boom komt ’t vandaan. Tuuuuhuuuttutututut,’ terwijl Jan ’t ritme met z’n vinger aangeeft.
Veel tijd om ’t gezang uit te leggen hebben ze niet, want de zangvogels nemen ’s ochtends vroeg ook geen rust.
‘Baardmannetje.’
‘Snor.’
‘Hé, een zwarte roodstaart.’
‘Een kleine karakiet.’
‘Je hoort ‘m wel,’ zegt Jan erachteraan. Als ik er niet op reageer, vervogt-ie: ‘Maar je ziet ‘m niet.’
‘Blauwborst,’ gaat Marc gewoon verder.
‘Bonte specht.’
‘Winterkoning.’
’t Duizelt me. Ik wist tot nu toe van niks. & Ondertussen geven ze hier elke ochtend een gratis voorstelling. Een euforische voorstelling.
Jan legt me tussen neus & lippen door uit wat er aan de hand is. We zijn in een uniek gebied voor West-Europa. (Dat wist ik al, we gingen niet voor niets als kind vaak met vader wandelen in ’t Zwanenwater, maar dan altijd overdag). Er is geen ander gebied dat zoveel variëteit heeft in zangvogels als ’t Zwanenwater, legt-ie uit, wel 200 soorten op een heel klein gebiedje. & ’s Ochtendsvroeg moeten die vogels tegenover hun soortgenoten hun terrein afbakenen. Dmv zang.
We zijn in ’t paradijs beland, denk ik af & toe, hoewel ik totaal niet weet wie ’t paradijs orkestreert, wie de instrumenten bespeelt. Daar gaat nog een pimpelmees, weten m’n broers te vertellen. Achter ’t riet zit een roerdomp. Verderop horen ze een wielewaal.
Kom mee naar buiten, zingt ’t in Zijperspace.
PS:Een kleine wenk voor de minder goede verstaanders: dl 2 volgt over ’t algemeen op dl 1, dl 3 op dl 2, enz. Vaak wordt er in dl 1 dus iets verteld waardoor dl 2 makkelijker te begrijpen valt, wederom etc. Nu kan men zich natuurlijk afvragen waarom die mededeling zo laat komt, pas aan ’t einde van deze lap tekst. Beter gezegd: aan ’t eind van deze lappen teksten.
Daarom zij ’t gezeid: hier in Zijperspace poogt men altijd de mensen 1st te laten nadenken, voordat alles kant & klaar voorgeschoteld wordt.