dagje

‘Moe, ik kom net uit bed,’ zei ik.
‘Ja, ik ook,’ zei m’n moeder.
‘Oh? Dat ben ik helemaal niet van je gewend.’
‘Nee, ik had gisteravond een slaappil genomen.’
‘Ja, dat zijn eigenlijk rotdingen. Je blijft er de volgende dag ook zo sloom van.’
‘Maar ik had ’t wel nodig.’
‘Waarvoor ik dus belde, Ma: ik ben net uit bed & ik dacht dat ik ’t maar rustig aan moest doen. Anders voel ik me de hele dag moe. Dus ik denk dat ik niet eerder dan 12 uur bij je ben.’
‘Is goed. Dan bel je wel?’
‘Ja, dan bel ik wel.’

‘Ik ben gister bij de maatschappelijk werker langs geweest,’ zei m’n moeder terwijl ze thee voor me inschonk. ‘Die zei dat ik eigenlijk in de rouw ben. Aan de ene kant is Pa er wel, maar aan de andere kant ook niet.’
Ik zag m’n moeder aan. Probeerde onderwijl ontspannen te zitten. Aan de achtertafel, m’n schoenen uit, m’n voeten op de stoel naast me, kopje thee in de hand.
Ze wankelde een beetje de keuken in & uit.
‘Wat loop je moeilijk,’ zei ik.
‘Ja, zal wel door die pil komen,’ zei ze. ‘& Ik voel me gewoon niet zo lekker de laatste dagen. Heb nergens zin in.’
Ogen rood toen ze tegenover me ging zitten.
Wat moet je tegen je moeder zeggen als ze ’t moeilijk heeft? Hoe sterk moet je zijn? Wanneer is ’t begonnen dat de rollen omgedraaid raakten?
‘Ja, Moe,’ zei ik, ‘we zijn een tijdje geleden al begonnen met afscheid nemen van Pa. Je zou kunnen zeggen dat-ie er niet meer is voor ons. Aan de andere kant ook weer wel, maar we hebben ‘m nu een beetje weggestopt.’
Wat de maatschappelijk werker ook ongeveer had gezegd, bedacht ik onderweg. Ik voeg niets toe, ik maak ’t misschien alleen maar erger door de verkeerde woorden.

‘Je loopt er fris bij,’ zei ik tegen m’n vader.
Z’n ogen keerden zich naar mij. De ogen die direct contact zoeken. Pas als-ie recht in jouw ogen kijkt, weet je dat ’t aangekomen is.
Hij humde wat. Ik zei voor ’t gemak een ‘ja’ & een ‘dat is zo’. Zodat-ie niet ’t idee kreeg dat-ie niet begrepen werd.
‘Geef mij ook maar een arm,’ zei ik tegen hem.
Vanuit z’n slaapkamer kwam-ie al gearmd met m’n moeder lopen. Scheef achter haar aan lopend. Als-ie mij zou vasthouden, dan liepen we met z’n 3-en gelijk op.
‘Ja, je loopt inderdaad goed vandaag, Niek,’ zei m’n moeder.
We zeiden onderweg alle voorbijgangers gedag. Dat doet iedereen in De Koogh, had m’n moeder een vorige keer verteld. M’n vader deed dit keer ook mee.

We zetten m’n vader neer aan een tafeltje, ik haalde thee & een biertje, m’n moeder maakte een praatje met de vrouw van m’n vaders kamergenoot.
Een lege uitdrukking, hoewel relatief fit, zag ik vanaf de koffieautomaat. Ik vroeg me af waar m’n vader was, hoewel ik ‘m zag. Af & toe zie ik een glimp. Een traliewerk van Parkinson houdt ‘m tegen naar buiten te treden.
Door de spijlen heen leek-ie nog net te zien waar m’n moeder een praatje aan ’t maken was. & Op ’t moment dat ik een kopje voor hem neerzette moest-ie volledig z’n aandacht verleggen om te weten wat er gebeurde.
‘Een bakje koffie, Pa,’ zei ik. ‘Ik heb er al suiker in gedaan.’
Dan weet-ie wat er aan de hand is. Dan kan-ie z’n aandacht daar naar richten.

Er kwam een vrouw bij ons aan tafel staan. Nadat ze ons had begroet zei m’n vader haar onmiddellijk gedag. Eerder dan m’n moeder, die met de rug naar de rest van ’t publiek gewend was, haar niet had zien aankomen.
‘Gaat ’t een beetje, meneer Zijp?’ vroeg de vrouw.
‘Ja, hij is erg helder vandaag,’ antwoordde m’n moeder voor hem.
M’n vader knikte.
M’n moeder maakte kort een praatje. M’n vader staarde de vrouw aan. Leek alle woorden uit haar mond te trekken. Maar dat is Parkinson. De mond gedeeltelijk open, grote ogen, weinig emotie die van ‘t gezicht af te lezen valt.
Maar hij registreert. Ik zie ‘m registreren, dacht ik.
Toen de vrouw verder gelopen was, zei m’n vader: ‘Ik zou niet weten wie die vrouw is.’
Een hele zin. Luid & duidelijk.
We lachten. M’n moeder wreef ‘m daarbij over z’n hand. De ogen keerden zich naar die van m’n moeder. Hij legde zijn hand op die van haar. Zo bleven ze 5 minuten liggen.
Ik rechtte m’n rug. Probeerde vervolgens nonchalant te zitten. Gaapte, omdat van gapen je ogen moe gaan staan.

M’n vader stond klaar om gedag te zeggen. Aan de hand van de verpleegster, bij de uitgang van de afdeling. Je moet een speciale code in 1 keer indrukken om naar buiten te kunnen. Ik liet dat elke keer maar aan mijn moeder over. Die deed ‘t met 1 hand.
Ik zei tegen m’n moeder: ‘Pa staat te wachten.’
‘Ja, ik kom.’
Ze moest ‘t gesprek met de vrouw van Pa’s kamergenoot afmaken.
‘Die wil altijd even praten,’ zei ze even later, ‘over hoe ‘t gaat.’
Ze zuchtte niet.
‘Wij lopen even mee,’ zei de verpleegster, m’n vader in de arm. ‘We moeten de broodkar ophalen.’
Gaan ze nu al eten, vroeg ik me af.
Bij de deur bleven ze staan. Ma & ik liepen door. De 2 schuifdeuren door.
‘De 1 gaat pas open als de ander dicht is,’ zei m’n moeder weer, ‘voor de wind.’
Ik zwaaide. De ogen van m’n vader gingen langs mij heen.
‘Pa zwaait,’ zei ik.
M’n moeder keek om & zwaaide ook.
Ik zag ‘m staan. Stil. Aan de hand van de verpleegster. Klaar om de broodkar te halen. Precies op ‘t moment dat m’n moeder keek zwaaide hij niet.
M’n moeder keek om naar een bekende aan de andere kant van de automatische schuifdeur. Ze zwaaide haar gedag. De 2e deur ging ondertussen open. Ik keek nog 1 keer om. Pa zwaaide omdat-ie nu zag dat Ma zwaaide. Zij net de verkeerde kant op. Maar geen van beiden had dat door. Ik stak m’n hand ook maar op.

M’n moeder reed me naar de trein. We waren 10 minuten te vroeg.
‘Blijf nog maar even zitten,’ zei m’n moeder. ‘Buiten waait ’t zo.’
‘Is goed,’ zei ik. ‘’t Ging trouwens best goed met Pa, hè?’
‘Ja, zo heb ik ‘m nog niet eerder meegemaakt sinds-ie in De Koogh zit.’
‘Hij maakte ook veel meer contact.’
‘Ja, de diëtiste die daarnet belde, vertelde ook dat-ie voor ‘t 1st in een boek had zitten lezen. Een beetje. Maar om 7 uur trok-ie z’n schoen & sokken uit. Toen wilde hij alweer naar bed.’
Achter ons kwam de bus van ½ 9 te staan. De koplampen schenen bij ons de auto in. Hij kon er niet langs.
‘Dan ga ik maar meteen,’ zei ik.
We gaven elkaar een paar zoenen.
‘’t Was een mooi dagje met Pa, Moe,’ zei ik bij ’t openen van ’t portier.

Hij is alleen zo ver verwijderd van Zijperspace, dat ik niet meer weet wie hij is.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *