Onderstaande tekst is helemaal niet van mij. Geheel niet, om ‘t maar nog ‘ns extra te benadrukken.
Maar ik dacht: ‘t moet. Want ‘t lijkt alsof ‘t over mij gaat. Alsof ze mij 1st gelezen hebben & toen dit artikeltje hebben geschreven voor Taalpost, een meeltje dat ik 3 maal per week binnen krijg, handelend over, men raadt ‘t al, taal.
Terwijl ik dit meeltje las, ik had ‘t binnen gekregen terwijl ik afwezig was, aan ‘t werk zogezegd, er was ondertussen op de radio via m’n computer een programma aan ‘t afspelen (hoe zeg je dat tegenwoordig). & Ze hadden ‘t over Nescio. In een bepaalde context. Dan weet men waar ‘t vandaan komt. Wie de belangrijkste schrijver is, mijns inziens, in dit nederland, dit vlakke land.
Daar gaat-ie, ‘t 1e uitgebreide citaat in Zijperspace:
Taaltip: ‘Heeft-ie gezegd dat-ie komt?’
Het persoonlijk voornaamwoord ‘ie’ (in de betekenis ‘hij’) is een speciaal geval. Het is ontstaan als verkorting van ‘hij’; de h is weggelaten en de [ij]-klank is in een [ie] veranderd. Dat laatste komt doordat ‘ie’ altijd in onbeklemtoonde positie staat, doorgaans na een persoonsvorm of een voegwoord: ‘heeft-ie’, ‘dat-ie’, et cetera.
Omdat het een inkorting is, zou je verwachten dat het weggelaten deel met een apostrof wordt weergegeven. We korten ‘zijn’ en ‘het’ bijvoorbeeld ook in tot ‘z’n’ en ”t’. Maar ‘ie’ mét een apostrof is niet helemaal zuiver, want het is geen inkorting van ‘hie’. We behandelen dit woord dus als een uitzondering: we schrijven het zonder apostrof; bovendien wordt het met een streepje gekoppeld aan het voorafgaande woord.
Ten slotte: ‘ie’ kan niet altijd in de plaats van ‘hij’ komen. We kunnen bijvoorbeeld niet zeggen: ‘Ie komt morgen niet’, maar wel ‘Morgen komt-ie niet.’ Het kan ook niet benadrukt worden: ‘Denk je dat-íé het kan?’
Maar morgen wordt de wereld weer helemaal normaal in Zijperspace.