Er klinkt geschreeuw van achter. In de straat die dichter bij ’t spoor ligt, voorbij m’n tuin.
Ik moet dat soort dingen niet, kan dat niet zo goed hebben, zeker niet hier, in mijn grote stad, maar voel de verantwoordelijkheid dat ik niet uit ’t oog moet verliezen dat je vervreemdt van je medemens als je niet af & toe je oor te luisteren legt.
Dus ik sta in de tuin. Probeer ’t van dichtbij, op gepaste afstand, te aanschouwen. In geluid dan. Niet té dicht erbovenop. Er moet een huizenblok tussen zitten.
Als ’t uit de hand loopt heb ik nog altijd m’n mobiel bij de hand.
Alles is ver weg, als wat dichtbij gebeurt iets te vaak voorkomt. & Dan moet je je ook nog maar kunnen voorstellen dat ’t inderdaad niet al te vaak gebeurt, want anders raak je helemaal geïsoleerd.
’t Hoeft immers niet zo te zijn dat een burenruzie, iets te veel lawaai, een overlijdensbericht, jou steeds opnieuw overkomt.
Behalve op ’t terrein van burenruzie heb ik veel ervaring.
Ze zijn nl bij bosjes gevallen, die doden. Als je er te veel kent, dan sterven ze vanzelf in al hun enthousiasme jou te kunnen verlaten, opzettelijk met z’n allen tegelijkertijd, lijkt ’t dan.
Heeft men de boeken bijgehouden van de junks die in mijn tijd de straten van Den Helder bewandelden? Hoe zij slikten, spoten & daarna onsierlijk overleden?
Ik had toen ’t idee dat ze 1 voor 1 de hoek omgingen, neergeschoten of neergespoten, gek geworden &/of opgehangen, geen vertrouwen meer in ’t ouder worden.
Ok, m’n ouders, daarvoor m’n grootouders, waren druk bezig zo ver te komen, maar dat gold blijkbaar niet voor de huidige mensheid van toen. Of in ieder geval niet die mensheid die mij omringde.
Dus dan sterven mensen. Dan blijken ze er opeens niet meer te zijn, zonder dat je een oordeel kan hebben van je slikt veel, je drinkt te veel, je bent niet zorgvuldig bezig. Nee, dan blijken ze er niet meer te zijn omdat ze oud zijn geworden & op respectabele leeftijd, maar nog altijd veel te vroeg.
Dood.
Kan iemand mij dat nou eens uitleggen? Dat ik doden meemaak, ontelbaar, ik begon ze al te tellen toen ik nog maar net 20 was, maar dat er een tien- of honderdvoudig aantal om me heen zwermt, terwijl ik de leeftijd niet heb om me daar druk over te maken.
Ik wil niet ontelbaar meemaken, moet men weten. Ik wil hooguit ontelbaar zijn.
Maar ’t begint langzaam tot me door te dringen dat ik dat ook nooit bereiken zal.
Mijn excuses aan al diegenen die eerder weg zijn dan ik.
Ik weet dat u was in Zijperspace.