doktertje

‘Ik heb slechts 1 keer meegemaakt dat ’t cafeetje open was,’ zei Hugh. ‘Daarna ben ik nog meermaals langs geweest, maar ’t was nooit open.’
Toch gaan we ’t proberen. We lopen er immers langs.
‘Er brandt licht,’ constateren we.
Hugh had me verteld dat de lampen nooit afgestoft werden. ’t Stof hing er met draden aan. Sinds de vorige eigenaar was gestorven, zo had ’t verhaal van de barman geluid. Hoewel Hugh ’t niet zeker meer wist. ’t Kleinste kroegje van Amsterdam, dat wist-ie wel.
We duwden de deur open. Door de gordijnen erachter weerklonk al jazz. Daarachter lag de beperkte ruimte. 4 Tafeltjes voor 2 personen & een bar.
‘Heren, ik moet u wel melden dat we om ½ 10 sluiten,’ zei de heer bij ’t raam.
Hij onderbrak er even z’n gesprek met een dame voor.
‘Dat geeft niet,’ reageerde ik. ‘We zijn zo weer weg.’
Hij kwam aan de andere kant van de toog staan. Schonk ons 2 bier in. Daarmee namen we plaats aan ’t enig overgebleven vrije tafeltje.
2 Studenten in de hoek onder de trap, een toerist aan een sigaar naast me & de dame met barman bij ’t raam.
‘’t Toilet?’ vroeg ik.
‘De trap op.’
Ik volgde een smalle ijzeren wenteltrap naar boven & vond een deur. De ruimte daar was relatief ruim vergeleken met wat ik beneden had aangetroffen. De weg terug naar beneden eng, omdat ik nu de beperktheid ervan kon overzien.
Ik ging weer naast Hugh zitten. We keken voor ons uit. Of eigenlijk onze ogen uit. In elke hoek was wel iets te ontdekken.
Inderdaad slierten stof aan de lampen. De kappen half verteerd.
Om beurten verliet de rest van ’t publiek de kroeg. De studenten hadden de meeste moeite.
‘Ja, jongens, ik moet morgen weer vroeg op.’
‘Naar de brasserie,’ begreep 1 van de jongens.
‘Ja, daar moet ik weer om ½ 8 beginnen. & ’s Avonds meteen door naar hier.’
‘U bent niet de hele tijd open, begrijp ik?’ stelde ik een vraag tussendoor.
‘Jawel, we zijn de hele week open,’ legde de man uit. ‘Maar door de weeks niet tot na ½ 10. Dat heeft toch niet veel zin. Daarom doe ik ‘t. Dan hebben m’n schoonouders een beetje rust.’
‘Oh, ’t is niet uw kroeg?’
‘Nee, van m’n schoonouders.’
Ik bekeek de man nu wat beter. Een man op leeftijd. Hij zou met pensioen kunnen zijn als-ie niet in ’t vak zou zitten. Een snorretje, een bril. De rustige uitstraling van iemand die alles al eens heeft meegemaakt & ‘t vanzelf wel ziet gebeuren als iets weer langskomt.
‘Ik heb zelf de brasserie op ’t Rokin, hier om de hoek,’ legde de man verder uit.
‘Maar dan zijn uw schoonouders al aardig op leeftijd,’ nam ik aan.
‘Je mag raden.’
Nu moest ik voorzichtig zijn. Zijn leeftijd niet overschatten & vooral ook niet te laag. Hoewel ’t natuurlijk niets zou zeggen. Hij kon een jonge vrouw getrouwd hebben.
‘Tegen de 70,’ probeerde ik.
‘Bijna,’ zei hij. ‘Zij is 71 & m’n schoonvader 74. Maar ze staan nog met veel plezier. Zij doen de weekenden. Vinden ze heerlijk, die drukte. ’t Houdt ze jong, moet je maar denken.’
‘Ze zullen ’t toch niet eeuwig kunnen blijven doen?’
‘Nee, dan hoop ik ’t over te kunnen nemen. & Als ik ’t niet meer kan, dan heb ik altijd nog een dochter. ’t Is al 6 generaties in dezelfde familie. Dat kan je niet zomaar loslaten.’
‘& ’t Interieur blijft ‘tzelfde?’ informeerde ik, wijzend naar de lampen.
‘Prachtig, hè. Is van kalfsleer. Dat spul verteert langzaam. Dat verdwijnt. Op een gegeven moment is de hele kap verdwenen. Heb je alleen nog de slierten stof die er aan herinneren.’

Maar eigenlijk blijft alles ‘tzelfde, net als dat we in Zijperspace zouden willen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *