duinpan

In de verte zagen we over ‘t strand een groepje mensen aan komen lopen. Een meisje draaide om de groep heen terwijl ze voortschreden door ‘t zand. Haar hand hield ze vreemd hoog. Ze rende, schreeuwde, maakte buitelingen, terwijl haar hand klaarblijkelijk iets vasthield.
Wij zaten in de duinen. Verborgen tussen enkele pannen. We waren al enkele malen naar beneden gekletterd, de broekzakken zaten vol, hadden elkaar nagejaagd, een kuil dieper dan de duinpan gegraven om zo een bunker te verbeelden, waar vanuit we de vijand, de ander, konden aanvallen, hadden rondgerend, waren stervend achterover van de helling gevallen, m’n broer nog levensechter dan ik, & hadden de buurt afgezocht naar vrijende koppeltjes. Niets gevonden bij dat laatste.

‘Als je je vingers om je ogen doet,’ zei m’n broer, ‘dan kan je verder kijken.’
Hij krulde z’n duim & wijsvinger tot ronde gaten, vormde een koker van de andere vingers & tuurde door deze verrekijker naar ’t rondhuppelende dametje. Ik volgde zijn voorbeeld & had zodoende ’t te bespieden object duidelijk in ’t vizier.
‘Zie jij al wat?’ vroeg ik m’n broer.
‘Ja, volgens mij heeft ze een geheim wapen bij zich,’ antwoordde hij.
Zijn verrekijker was natuurlijk weer van betere kwaliteit. Daar was ik ’t jongere broertje voor.

We hielden ons stil. Kropen na fluisterend overleg naar een andere plek, met nog meer prikkend helmgras, waarvandaan we zeker wisten dat ze ons niet konden zien kijken. We leverden aan elkaar verslag uit, hoewel we beiden ‘tzelfde waarnamen.
Ze hielden halt. Een 100 meter van ons verwijderd. Wij konden van schuin boven hen zien wat er gebeurde.
Ze spreidden enkele doeken uit, een rugzak werd leeggehaald. & ’t Meisje dat nog steeds met haar hand hoog bleef rondhuppelen. We konden haar nu horen.
‘Ho, Bruno. Stoppen. Ga maar even zitten.’
&: ‘Zo, rustig. Kalm. Kijk eens wat ik voor je heb. Een grote kluif.’
Ook: ‘Pak de stok. Pak de stok. Goedzo. Brave Bruno.’

Ik rapporteerde zachtjes mijn bevindingen aan m’n broer.
‘’t Is geen geheim wapen, Carel. Volgens mij heeft ze een hond.’
Hij sprak mij tegen.
‘Nee, geen hond. Want ik zie geen hond.’
Hij had gelijk.
Toch hield zij nog steeds haar hand hoog, alsof ze een reuzenhond aan de lijn vasthield.
‘Ik probeer stiekem verder te kruipen,’ zei Carel. ‘Dan bespied ik ze vanaf de volgende heuvel. Blijf jij hier.’
‘Nee, ik wil mee.’
‘Dat kan niet. Jij moet de bunker verdedigen.’
Op zulke momenten waren we opeens weer bezig met ’t spel dat we al een ½ uur geleden hadden stopgezet. Maar bunker was een magisch woord. & Verdedigen was een plicht. Dus bleef ik. M’n broer was immers commandant.

’t Meisje bleef doorgaan. Ze rende, ogenschijnlijk een hond naast haar aan de lijn. Ze stopte. Gooide een stok. Die in ’t zand bleef liggen, maar die tegelijkertijd, getuige haar reacties enkele tellen later, werd geapporteerd.
‘Oh, Bruno. Brave hond.’
Volgens mij had ze toch een hond. Een onzichtbare hond. Ik zou ’t Carel straks vertellen.
Verveeld van ‘t kijken naar niets ging ik bij onze niet-bestaande bunker zitten. Ik stapelde kleine stukjes hout tot een piramide, om me aan denkbeeldig vuur te warmen. Ik had geen lucifers.
Tot Carel me weer kwam opzoeken.
‘Ze is gek,’ zei Carel.
‘Ja, want ze heeft een hond die niet bestaat,’ reageerde ik.
‘Zullen we naar huis gaan?’ vroeg Carel verveeld.
‘Ja, ik heb honger.’
We kwamen tevoorschijn uit onze schuilplaats. Denderden gillend als woeste soldaten de duinhelling af. Zandverstuivingen veroorzakend.
‘Hé, Truus,’ werd er vanuit ’t groepje naar ’t meisje met de hond geroepen, ‘doe nou even normaal & kom erbij zitten.’
Ze had opeens geen riem meer. Misschien een heel klein hondje nog maar. Die konden we net zo goed niet zien toen we voorbij de groep kwamen lopen.
‘Ze is gek,’ fluisterde Carel.
‘Hartstikke,’ zei ik.
We begonnen te rennen om vlugger thuis te zijn.

We waren snel terug in ’t echte Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *