Ik kan dit echt niet hebben op dit moment, zeg ik.
Hij ook niet. Zegt-ie.
& Ik geloof m ook wel. Zo ziet-ie er ook wel uit. Met zn tassen. Die hij met veel moeite weer onder zn snelbinders vastmaakt. Een rode, een blauwe. Albert-Heijntassen. Dan kun je er geloof aan hechten.
Maar ík kan t nu niet hebben.
Heb meelij, denk ik. Wees eerlijk.
We waren allebei fout, zegt-ie eerder dan ik.
Eerder dan ik begint-ie over de schuldvraag.
Nee. Nee. Verdomme. Nee.
Ik zeg: Jij komt opeens op me afrijden.
Ja, jij dus op mij.
Jij reed aan de verkeerde kant.
Jij ging op de stoep rijden.
Ja, om jou te ontwijken.
We waren allebei fout.
Ik weet meteen dat dit voorlopig niet stopt. t Gesprek wel, de discussie. Die is straks afgelopen. Die wel. Maar de woorden. Die blijven nog wel even doorgaan. Woord voor woord. Zin voor zin.
Ik kijk om me heen. Naar t café, dat achter gordijnen is verscholen. Naar de patatzaak, waarvan de opening om t hoekje is, de metrotoegang, de boekhandel, de zijstraat, ook de passanten, in fietssoort, in toeristmaat, in anonimiteitspak, in voorbijgaand aard.
Ik kijk ook nog ns naar mn voorwiel. Hij kijkt mee.
Dan moet je ook een goede fiets nemen.
Ik durf niets. Mn durf zit in mn broekzak. Mn spieren, die slappen als natte was aan de lijn.
Ik frommel nog even met mn linkerhand mn mobiel. Schud m wakker. Dat-ie weet dat-ie nodig is als ik zover ben.
Kom op, jij rijdt tegen de richting in.
Ik schrabbel mn moed bijeen. Krabbel mn rug recht. Wrijf mn neus, zodat mn hoofd recht staat & eerlijk.
Hij kijkt me niet aan. Waardoor t geen zin heeft.
Ik zie zn bewust niet onderhouden baard. Zn dikke jas, van een man die t al een tijd koud heeft. Zn verzameltassen waar zn hebben in zit. Zn houden.
Als ik ze zou tellen, zou ik voorbij de 5 komen.
Maar ik tel niet.
Ik kan dit echt niet hebben op dit moment, wil ik nogmaals zeggen.
Maar waar je een weg al bewandeld hebt, heeft t geen zin om die nog ns te proberen. Een zijweg beter inslaan om mn doel te bereiken.
Kom op, zeg.
Ja, zegt-ie, stapt op zn fiets & rijdt weg.
Dat was de zijweg die uit t gezicht verdwijnt.
Er hangt ook nog een rode rugzak op zn rug.
Onthouden, denk ik, dan kan ik m misschien aangeven. Meteen daarna de zinloosheid ervan inziend. Hij heeft geen nummerbord. Geen identiteit. Slechts een huidskleur, een muts, een ongeschoren baard. O ja, ook nog veel snelbinders.
Ik kijk voorover. Mn dubbelgeslagen band & ik.
Recht mn rug. Ik ben blijkbaar ook daar beschadigd. Zelf beschadigd.
Ik trek mn handschoenen aan, pak mn fiets op. 1 Wiel omhoog. Achter me mag de rest volgen. Ik ga op weg. Terug naar huis. Terwijl ik moeizaam til wat er nog van over is.
Ik kan t echt niet hebben nu, denk ik.
Toch weet ik dat de enige weg de weg naar Zijperspace is.