M’n vader staat in een weiland. ’t Weiland reikt tot zover z’n ogen kunnen zien. Buiten ’t weiland houdt de wereld voor mijn vader op. & Steeds weer wordt er een extra stukje afrastering geplaatst, ter afbakening ervan, wat tegelijkertijd de bewegingsvrijheid van m’n vader inperkt. Elke keer wordt er voor hem een mogelijkheid afgesloten om verder te kijken dan dat kleine wereldje dat uit niet meer dan zijn weiland bestaat.
‘Ik moest ‘m van de week z’n medicijn geven,’ vertelt Marc. ‘Ik gaf ‘m slechts een ¼ pilletje. Maar meteen daarna was-ie weer helemaal in de war. Heel apathisch.’
‘Is dat ‘tzelfde medicijn waar Ma mee wilde stoppen?’
‘Weet ik niet. Ik geef ‘m anders nooit z’n pillen. Maar sinds zondag gaat ’t wel weer wat beter met Pa.’
‘Misschien heeft Ma ’t dan wel stopgezet. Ze zou aan de dokter vragen of ’t kon.’
‘’t Was niet leuk bij Carel,’ vertelt m’n moeder , ‘’t was ook veel te druk voor hem. Hij wilde de hele tijd maar naar huis. Omdat Carel 40 werd, waren er ook allemaal mensen van z’n werk als verrassing gekomen. ’t Huis was vol. We zijn toen een wandelingetje gaan maken, maar dat was ook geen goede oplossing. Dan loopt-ie in een vreemde omgeving, herkent-ie niet waar-ie zich bevindt. Ik werd er verdrietig van. Toen we terugkwamen zei Jan dat hij ‘m wel mee zou nemen voor een ritje met de auto. Zijn ze naar Schoorl gereden. Daar kent-ie alles nog heel goed. Ze kwamen een uur later terug & Pa was toen gelukkig veel rustiger.’
‘Hoe moet ’t dan met mijn verjaardag?’ vraag ik aan m’n moeder.
‘Tsja, ik wil toch weer bijtijds terug zijn voor als Pa thuis gebracht wordt met de taxi. & Dan wil ik niet in m’n 1tje met de auto door Amsterdam rijden. Dat doe ik niet. Ik moet iemand bij me hebben die me de weg kan wijzen.’
‘Dan moeten we misschien de trein nemen,’ stelt Marc voor. ‘Maar dan zitten we natuurlijk wel met de spullen die we allemaal mee moeten nemen.’
‘Moeten jullie Quint vragen of hij dat mee wil nemen. Jullie kunnen natuurlijk dan op de heenweg met hem meerijden.’
‘Ik neem Pa niet meer mee, hoor,’ zegt m’n moeder , ‘’t spijt me verschrikkelijk voor al degenen die ‘m verwachten als ze jarig zijn, maar ’t is geen doen meer. Voor hem is ’t ook niet leuk. ’t Enige waar hij dan aan denkt is terug te gaan naar huis. Hij bederft daardoor de hele dag. ’t Is misschien hard om te zeggen. Maar ’t lijkt me beter dat men bij ons op visite komt, als men Pa wil zien.’
Sinterklaas was de laatste keer dat m’n vader bij mij langs was. Hij zal hoogstwaarschijnlijk nooit meer zien hoe ik leef, hoe m’n huis er uit ziet. Nog waarschijnlijker is dat-ie de laatste keer ook allang al vergeten is. Voor hem hoef ik niet meer m’n best te doen ’t huis op te knappen. Mijn huis is een grijze vlek in zijn geheugen, over de grens van zijn beleving. Buiten de afrastering.
Zijperspace bestaat alleen als ’t naar hem toe komt.