Toen ik voor de verzamelde familie een dansje deed was ’t al fout. Zo klein als ik was had ik de zonde van aandacht vragen al ontdekt. Hoewel dat besef pas enkele jaren later tot me door zou dringen, op ’t moment dat herinneringen zich gingen nestelen in m’n hoofd & die herinneringen werden gestimuleerd door de filmpjes die m’n vader van historische familiegebeurtenissen had gemaakt.
Er werd gezegd: ‘Zuster Petra heeft ons gewaarschuwd dat niet alle ogen de hele tijd op Ton gericht moesten zijn. We moesten ervoor zorgen dat Carel ook voldoende aandacht zou krijgen.’
Zuster Petra was de enige oppas die alle 6 zonen van m’n ouders tegelijk aankon.
Dus werd ik me ervan bewust. Ik werd bewust.
’t Werd tijd om intelligenter te worden, moet ik bij mezelf bedacht hebben. Nieuwe methodes. Inventiviteit. Moeilijker om doorheen te prikken.
Ik wilde, maar mocht geen aandacht.
Of praktischer gesteld, toegespitst op de concurrentiepositie die wij broers tegenover elkaar hadden: ik wilde, maar kreeg niet de grootste gehaktbal.
Ik wist dat ’t een natuurlijk streven was, die gehaktbal, maar dat ik niet, of anders zelden, voldeed aan de criteria om er officieel recht op te hebben.
Een mens gaat zich dan afvragen waarom een moeder dan toch elke keer een gehaktbal er tussen stopt die net even groter in omvang is.
Ik heb ook wel eens in m’n blootje rondgelopen, dat dat me dus verweten werd.
Ik was ondertussen veel ouder. Men kan zeggen dat ik aan ’t puberen was. Maar omdat ik me bevond tussen leeftijdsgenoten die zich in dezelfde fase bevonden, was er wat dat aangaat niet echt sprake van een probleem.
Dat nam niet weg dat men mij aandachttrekkerij verweet.
Ik heb dat maar zo gelaten. Zij wisten blijkbaar niet dat ik alleen nog maar ging zwemmen op een naaktstrand. Ik schaamde me dood als ik een zwembroek aan moest, waar al het materiaal duidelijk zichtbaar van werd.
Wat me wel schokte was die foto, van rond dezelfde tijd, waar Mirjam & ik op stonden. Door een diepe nacht waren wij omhuld. Feestelijk licht scheen onze gezichten tegemoet, waardoor onze uitdrukkingen duidelijk zichtbaar werden.
Ik moet niet zeggen dat die foto me schokte; ’t ging er om dat iedereen hem mooi vond, onze uitstraling, onze zwartwitte harmonie, onze compositie tegenover elkaar, maar dat men over ’t algemeen zei dat ik, wederom ik, altijd ik, een zielig gezicht van vragen om medelijden trok.
Aandacht maakt schuld.
Hoewel ze gelijk hadden. Ik verwijt die mensen niets. Ik stond daar immers naast een onbeantwoorde liefde. Mooi te zijn. ’t Verhaal te vertellen van afgewezen worden.
Wat iedereen wist. Waardoor iedereen ’t ook van m’n gezicht af kon lezen.
Ik denk dat ik daarom tegenwoordig schreeuw. Ik gooi gewoon m’n keel open. Er openlijk voor uitkomen, heet dat.
Ja, ik sta hier. & Niemand die er omheen kan.
DE BAR IS GESLOTEN!
Ik voel me nergens schuldig over.
Laat ze maar dorsten, zij allen buiten Zijperspace.