Ik zit in de spiegel. Ik zit aan de andere kant; daar waar alles tegengesteld is. Waar links rechts is. & Onder boven. Gespiegeld in de as. t Middelpunt der assen. Punt 0. Daar waar niets iets blijkt te zijn. Daar zit ik. Maar meestal is t niets, want ooit was t meer dan niks. Als dat iets mocht zijn.
Aan de andere kant van t spiegelpunt dacht ik nog: van alles gebeurt me. Niets gaat aan mij voorbij. Niets stopt. Ik kan een stap zetten & t is in avontuur veranderd. Een afstand afleggen van slechts enkele meters betekent elke keer weer, steeds opnieuw, een nieuwe situatie. Een ander persoon spreekt me aan. De horizon verandert. Een wolk doet t licht de wereld anders beschijnen. Een beest begeeft zich door t beeld. & Ik boek vooruitgang. Onderweg.
Ik had verkozen de wegen te bewandelen waar anderen niet kwamen. Alle achterafjes. Waar niemand kwam, behalve de boer. Ik wilde niet nog eens erbovenop, de aanwezigheid van vele anderen. Daar waar ik was nog iemand anders. Waar ik voor uit moest wijken. Liever de overzichtelijkheid zoveel mogelijk behouden van mij & mezelf. & Alles wat daar al bij hoort.
Kale paden liep ik. Bosschages, struiken, bomen, & soms simpel prikkeldraad schermden de alternatieven, de foute keuzes af. Te veel aan keuzes kan leiden tot overdaad. Overdaad schaadt. Omdat je niet meer weet waar te stoppen. Wat genoeg is geweest.
Kale paden begroeid met hooguit gras, zegge, winde. & Dat waar ik de namen niet van weet. Kale schuine paden; t zand neeg naar binnen. Hoopte zich in t midden op. Waardoor de keus werd beperkt tot 3: midden, links, rechts. & Dan vooruit. Anders was er geen weg. Blijf je 1-dimensionaal. Paden dienen ergens toe te leiden.
Daar heb ik de fout gemaakt. De verkeerde van de 3. Maar daar kwam ik later pas achter. Voorbij t keerpunt.
t Is een vreemde vaststelling. Dat als je je beweegt, je beleeft. Telkens weer. Elke verandering, elke beweging, is steeds weer een reden om t overzicht in je hoofd te herordenen. Alles overhoop, dat gebeurde daar regelmatig. Daar, in mn hoofd.
Ik hoefde slechts de voorwaardes ietwat aan te passen. Andere omgeving. Andere tijd. Andere ritme.
s Avonds probeerde ik t weer geordend te krijgen. Te overzien wat t had gedaan. Wat t was geweest dat gepasseerd was. Ik bestudeerde de hemel. De heldere hemel bij middernacht. Zonder dat ik begreep wat er stond geschreven. Anders keek ik naar de vertes, zover de vertes zich lieten bekijken, in zoverre de vertes reikten. Maar t was een rustige omgeving. Een behang dat geen oneffenheden vertoonde. t Was een prelude op de rust.
Nu zit ik aan de andere kant. Ik heb geen keuzemogelijkheden meer. Ik kan slechts gaan. Maar zelfs die gang is stilstand. Ik kan me bijna niet herinneren waar t keerpunt was. Ik kan t situeren. Ong. Ergens, op bepaalde dag, maar aanwijzen niet.
Nu kijk ik voor me uit, gezeten in een stoel, been omhoog, in Zijperspace.