t Is alweer verleden tijd aan t worden. Zo voelt t tenminste.
Terwijl t nog bezig is groter te worden, alles in zn geheel, zijn bepaalde gedeeltes van de tuin al aan t verdwijnen. Dat wat voorbij is duikt onder in wat nu aan de beurt moet komen, laat zich overschaduwen, om uiteindelijk geheel & al op te lossen in overdekkend gebladerte, te laten overtroeven door nieuwe bloemen, langer leven, groener groen, zo schijnt t.
Een bij ligt al een week onder de tafel met bloempotten. Gesneuveld tijdens zn laatste missie. Niet eens door t doolhof van mijn huis: de tafel staat buiten & ik kan me niet herinneren dit jaar een vermoeide bij zoemend te hebben horen tikken tegen de binnenzijde van mijn ramen, steeds weer proberend een opening in de bedrieglijke doorzichtigheid te forceren. Nee, deze bij is buiten mijn medeweten, mijn schuldgevoel een mens te zijn, overleden. Waarschijnlijk zn evenwicht verloren terwijl-ie op zoek was naar nieuwe voedselbronnen voor zn volk, van de bloem gevallen, van de tafel, & onderwijl vergeten zn vleugels uit te slaan. Bewusteloos of versuft op de grond blijven liggen waar-ie al snel zelf slachtoffer werd van de in de natuur immer heersende hongersnood.
Zoiets. Iets dergelijks.
Ik zag de 1e dagen nog ijverig kleinere insecten om t lijk heen manoeuvreren, met zn allen tegelijk. Er uit halend wat er nog in zat. Tot ook zij de moed opgaven. t Lichaam diende nergens meer voor.
Ik stel me nu voor dat ik, als ik opzij kijk vanuit mn tuinstoel, een leeg omhulsel zie. Een lichaam dat eigenlijk had moeten dienen een seizoen lang voedsel te vergaren, t eigen volk in leven te houden, een toekomst te garanderen, is nu niet meer dan uiterlijke schijn, heeft niet meer gedaan dan een ander volk te dienen door voortijdig te sneuvelen.
De wilde hyacint is al ingezakt. Een vage schijn van de eens helder blauwpaarse bloemen laat zich nog ontwaren, terwijl t langzaam opzij helt, naar achteren, naar voren, al naar gelang er ruimte is om zich te verstoppen tussen dat wat t gaat overwoekeren.
t Kondigt altijd de lente aan, de wilde hyacint, de komst van warmere dagen. Maar tegelijkertijd vertelt t, door zn vroegtijdige opkomst & ondergang, dat alles al vroeger is zogauw t zich laat zien. Niets blijft, slechts een herinnering kan je nog een tijdje met je meenemen. Een vage indruk van hoe t eens was. Een vage schijn. Je moet daaruit maar proberen te achterhalen dat t ooit helder blauwpaars heeft geschenen.
Nagelkruid heeft zn gele bloemen al afgeschud. De witte gloed van de look zonder look achterin de tuin is verdwenen. Een in 1e instantie enthousiaste exemplaar van t knopig helmkruid is dermate aangevreten door de slakken dat-ie mismoedig zn hoofd heeft laten zakken. De mierikswortel laat ook wonden in zn bladen zien, maar deze gaat door, strekt de eigenwijze rechte rug waar t blad op steunt. De smeerwortel wordt door zn eigen uitbundige groei gedwongen tegen de rozenstruik te steunen, een windvlaag heeft m zn zwakke eigenschap getoond.
& Zo zullen er nog meer aspecten van mijn tuin zijn die de toekomst al achter zich hebben liggen. Ik probeer t in de gaten te houden, te zien wat er gebeurt, wat ik mee kan nemen, me later misschien kan herinneren. & Ik houd mezelf voor dat t nut heeft, heeft gehad, ook al is t verdwenen, gaat t verdwijnen.
t 1 Komt tot bloei omdat t andere er de ruimte voor geeft.
Naast me staat de gele stoel. De stoel waar ik mn theekopje op zet. Naast de suikerpot. In de felle zon liggen daar een 10-tal onbeweeglijke 1-dagsvliegjes. Als Reinaert de Vos liggen ze voor dood op hun rug, nog net vergeten hun staart omhoog te zetten.
Maar ze zijn echt dood. Onbegrijpelijk hebben ze zich met zn 10-en verzameld op een gele stoel om daar te komen overlijden, zie ik als ik mn blik dichterbij breng. Hun dag was voorbij.
Wat heeft 1 dag eigenlijk voor zin, vraag ik me af.
Maar ik ben als Gulliver, besef ik me, die de naalden van de Lilliputters niet kan ontwaren.
Als ze met zn 10-en tegelijk prikken voel ik een kleine steek in Zijperspace.