herkenning

Zeg, Pa, ik denk wel aan je. Maar de herinnering begint te vervagen.
Ik lig in bed voor me uit te staren. Een meter boven me ’t plafondsysteem van witte vlakken van een ½e meter bij een ½e meter. Er zitten krassen & stippen in geponst. Niet helemaal doorgedrukt, ’t is slechts om er reliëf aan te geven. Waarschijnlijk om geluid te absorberen. Ik lig er niet ver vandaan; ik heb een hoogslaper immers.
Als je lang blijft kijken veranderen die strepen & stippen vanzelf in cartooneske creaturen. Er ontstaat ergens een neus & daar vormt zich een gezicht omheen. Als de wolken die figuren vormen toen we nog op de dijk van Den Helder liepen. & Jij uitlegde dat je goed moest kijken, dan vormde de wolk vanzelf iets dat je kon herkennen.
Als ik m’n hoofd even afwend om vervolgens te proberen terug te keren op ’t figuurtje dat zich net in de strepen & stippen heeft gevormd, kan ik ’t niet meer terug vinden.
Maar ’t is niet belangrijk. Ik denk na.
Of eigenlijk probeer ik me te herinneren.
’t Kost me moeite je op m’n verjaardag voor te stellen zonder Parkinson. Ik zie alleen nog maar Parkinson in je lijf. De wandeling die jij & Ma met me maakten als genoegdoening voor ’t niet verschijnen op de verjaardag zelf. ’t Zou te druk zijn geweest. ’t Jaar ervoor, toen je in de slaapkamer in een stoel werd gezet, de kinderen werden gewaarschuwd dat ze Opa even met rust moesten laten. Verder kom ik niet.
Jawel, jawel. Ik herinner me je luide stem verjaardagsliedjes zingen. Boven alles uit. Pa, de buren, Pa, de buren, riepen wij met de handen op onze oren. Toen waren we nog kinderen.
& Als ik m’n best doe wil ’t heus wel terugkomen hoe jullie op visite waren toen ik samenwoonde met Tineke. Families netjes op een rijtje, opzitten, bakje koffie, gebakje op een schoteltje. Die herinnering wil ik echter niet hebben.
Ik had je liever in ’t midden gezet. Een oude man, die kwinkslagen gaf, temidden van 40 jaar jonger publiek. Die zou dreigen nog een liedje te zingen voor z’n jarige zoon. Op een stoel waar je niet met rust gelaten hoefde te worden.
‘Hij kan altijd zo lekker lachen,’ zei Ma stiekem eens tegen jou, toen we een comedy op tv aan ’t kijken waren.
Die lach zou iedereen bij jou zien. Die ironische lach, mild, in de aanval, een zoete aanval, om weer wat ondeugends, ouderwets ondeugends te zeggen. Ten faveure van z’n schoondochters, of die in spe. Je zou zoeken naar de schoondochters in spe door te zien hoe ze reageerden op jouw grapjes.

& Terwijl jij nu waarschijnlijk opgesloten zit in je dribbelstoel, om vooral te voorkomen dat je om zal vallen, je heup zal breken, terwijl je aan de banden prutst, oneindig malen vergetend dat je ’t toch niet zal lukken jezelf te bevrijden, zie ik de wolken van onze laatste wandeling, over de Zeeburgerbrug, richting Durgerdam, de wolken die samenpakten, we moesten ons haasten, Pa, loop een beetje door, dan gaan we zo koffie drinken, er zou niets te herkennen zijn in de wolken die daarboven grijsblauw gingen schijnen, behalve een stevige bui, zie ik je onzekere blik van niet weten waar je aan toe bent, geen omgeving die je kan herkennen, geen vorm.
Dat is de verjaardag waar ik aan terugdenk. Die laatste. Waar je een wandeling met me ging maken. Om toch nog iets aan m’n verjaardag gedaan te hebben.
Ach, Pa, zo vaak als ik die wandeling gewandeld heb, zo veel verjaardagen ik inmiddels vergeten ben. Ik herken slechts 1 verjaardag in ’t plafondsysteem dat zich boven me aftekent.

De rest lijkt te vervagen in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *