‘t Is niemand anders ooit opgevallen, vooral omdat ik dat niet laat zien in aanwezigheid van hun, maar ik bevochtig regelmatig de nagel van m’n duim met m’n tong.
‘t Heeft geen zin, & ik denk ook dat ‘t iets beschamends in zich heeft dat ik dat nu vertel, maar ‘t koelt blijkbaar m’n duim af, de huid onder m’n nagel, ‘t zet me aan ‘t denken, ‘t ordent m’n gedachten, & wat niet al van zelfverklarende onwaarschijnlijkheden.
Dus:
Ik lees een boek. Liggend op de bank.
Ik spel elk woord.
Ik lik m’n nagel. Die van de duim. M’n rechter meestal.
& Ik weet niet waarom.
& Dan, als ik besef dat ‘t onzinnig is wat ik doe, probeer ik ‘m droog te laten worden. Maar ik probeer mezelf te verbieden dat door afvegen te doen.
‘t Moet vanzelf gebeuren.
Tussendoor, terwijl de tijd verloopt, ‘t vocht geleidelijk aan verdampt, veel te langzaam, ik word ongeduldig & wil niets meer met m’n afwijking van duimnagellikken te maken hebben, voel ik met onderlip of er al iets gebeurt is met de vochtigheid van de bewuste nagel.
Waarop ik me op een gegeven moment dapper genoeg acht die gehele oppervlakte, ik zie nu de onzinnigheid ervan in, van m’n speekselvocht te ontdoen.
Ik denk ondertussen aan egyptische afbeeldingen van ik weet niet hoelang geleden. Guus Kuijer heeft me dat ooit geleerd middels een ander boek dat ik ooit las, dat egyptische kinderen aangemoedigd werden om hun duim in de mond te steken.
Daar werden ze wijzer van, want in zichzelf gekeerd.
Was ‘t niet zoiets als dat je alleen maar wijsheid kon bereiken door naar jezelf te kijken?
Ik lik even extra aandachtig m’n duimnagel. Ik blaas, maak daarbij om me heen kijkend gedachteloos contact met de wereld van verkeerd & te veel geplaatste spullen om me heen, & voel daarna om te controleren of de nagel al droog verdampt is.
Ik ben hier in Zijperspace, als dat niet al eerder beweerd is.