inge

Ik kon ’t niet laten. Eindelijk weer wat nederlands. Ook al was ’t slechts 4 dagen geleden. ’t Was prettig om ’t uit m’n eigen mond te laten komen.
Tintelend onwennig voelt dat. Alsof ’t de drempel niet durft te nemen. De 1e woorden komen onwennig langzaam uit de mondholte gestoten. Hortend. De moeder kon me dan ook niet verstaan. Dat had echter ook aan ‘t lawaai van de boot kunnen liggen. Ze reageerde in ’t engels.
Ik herhaalde m’n woorden. Probeerde de opmerking wat meer zin te geven. Verdraaide ‘m ietwat. Zodat er toch nog iets snedigs aan zat. & Beter te verstaan. Zodat er in ieder geval een glimlach uit zou ontstaan.
& Toen de moeder in ‘t nederlands reageerde, keek ’t meisje op. Zo’n 4 à 5 jaar. Met vragende ogen. Vol verwondering nog de wereld inkijkend. & Ook wel angstig. Want ’t was zo winderig & daardoor koud op ’t dek.
Ze wilde niet buiten. Maar met haar jas aan gaf ze geen kick. Die opdracht had haar moeder net gegeven. Ik had gekeken dat ik ’t verstaan had. & Vervolgens zei ik dat ik ’t verstaan had.
Dat ’t een tegenstelling was. Naar binnen willen & een jas aandoen.

‘Wie ben jij?’ vroeg ‘t meisje.
Haar ogen hoog optillend. Een vraagteken stellend onder haar blonde haren vandaan. Ik stak al zittend ver boven haar uit.
‘Ik ben Ton.’
‘Ik ben Inge.’
& Ze begon vervolgens naar haar moeder te wijzen.
‘Dat is Anneke.’
Alsof ’t allemaal maar vanzelfsprekend is. Iemand die nederlands praat. Op een dek waar fransen, duitsers & engelsen door elkaar spartelen. Heen & weer gesmeten door de deining. Af & toe een pool ertussendoor. Of was ’t een zwitser? Er waren te veel talen om iedereen te kunnen verstaan.
‘M’n vader heet Jan.’
Die kwam er net aan lopen.
‘Zo, heeft Inge nieuwe vrienden gemaakt?’
Ze keek ook zo. ’t Vertrouwen zat volledig in haar ogen. Ik besloot ’t maar normaal te vinden. Moeder mompelde nog iets van dat ze dat anders nooit deed. Maar iets per ongeluks moet je per ongeluks laten. Zeker bij een kind. Was net m’n filosofie geworden mbt de omgang met kinderen. Op ‘t moment dat Inge me in vertrouwen nam.
De beer werd tevoorschijn gehaald. De beer die meer een konijn leek. Maar Inge noemde ’t een beer.
Haar favoriete knuffel, vertelde ze.
‘Maar niet ermee gooien, hoor,’ zei haar moeder.
Dat moest extra uitgelegd.
Niet in de richting van de reling gooien. Zoals ze gewoon was te doen. Want dan zou Kees zinken. Dan zou ze Kees kwijt zijn.
‘Nee, dat moet je niet doen,’ zei ik, de boodschap pogend te ondersteunen.
Waarop Kees mijn kant op vloog. Een lach op de achtergrond. Schuin achter ’t voorbij vliegend gezicht van Kees.
‘Nee, dat moet je nou net niet doen,’ zei Anneke.
Kees werd ingepikt. Inge verdriet.
Een leerzaam pedagogisch rollenspel speelde zich af. Ik dronk mijn bier.
‘Bier is vies,’ zei Inge even later.
Lachend weer.

’t Waaide. Van de snelheid die we maakten. Van de Kanaalwinden. Alle winden leken hier samen te komen. We drukten onszelf tegen de ramen achter ons. Op de bank in de buitenlucht. Af & toe vloog een spetter voorbij.
Inge vond ’t allang leuk. Had haar jas aan. Ze lachte naar me. Ze stelde vragen. Of vertelde verhalen. Dat vooral. Korte 1zinsverhalen.
Mooie blouse. Mooie bloemen op haar blouse. Vele vriendjes op de camping. & Papa was lief.

& Soms hielden we onze mond. Keken we voor ons uit. Terugkijkend op Engeland.
Of Inge hield haar mond. Maakte ik een praatje met haar moeder. Of met vader die net terug kwam van een rondje.

Ze zat naast me. Ik had ‘t 1st niet door. Zachtjes, heel subtiel viel haar hoofd opzij. Zo, tegen m’n schouder. Tegen de sweater.
Ze had net ervoor nog gezegd: ‘Hé, dezelfde kleur.’
Dezelfde kleur als m’n t-shirt. De sweater.
‘Ja, die horen bij elkaar.’
Net als jouw bloem & je blouse. Maar ik wilde ’t niet te moeilijk maken.
Ze legde haar hoofd tegen m’n schouder aan. Ze haalde ’t nog net.
Ik schrok.
‘Hé, wat is dat?’
Ik vroeg ’t zonder ’t te willen bederven.
Maar zij voelde de schrik net als ik. Ze had ’t al in haar lichaam zitten.
Ze keek omhoog, schuin achter haar schouder naar mij op. Een lieve glimlach. De wangen ingesteld op de wind inmiddels. Een vermoeide blik, die evengoed zei dat ze nog wel even door kon gaan. Haar lippen sperden zich tot een lief gebaar. & Toch nam ze afstand. Trok de hand van haar moeder nog even wat meer naar zich toe. Zichzelf erachteraan.

Zij gingen met de auto, benedendeks. Ik moest wachten op looptrap voor de passagiers zonder auto. Die aangelegd zou worden op de plek waar we de hele tijd hadden gezeten. Bovendeks.
Ik moest afscheid nemen van de ouders met wie ik vakantieverhalen had uitgewisseld. Over ’t hoofd van Inge heen.
‘Jij kent Annemiek niet,’ zei ze er tussendoor.
‘Nee, die ken ik niet.’
‘Ik wel.’
‘Ik ken wel een Annemiek, maar die ken jij misschien niet.’
‘Er is vast ook nog een andere Annemiek,’ legde haar moeder toen snel uit.
We wisselden informatie uit. Over ons volgende doel. Onze volgende vakantie. Of ver in de toekomst. Terwijl Inge ’t over haar heen liet komen. Ze zat met haar lichaam ertussenin.
Tot ze weggingen. Naar Delft, wist ik inmiddels.
‘Tot ziens,’ zei ik.
‘Tot ziens,’ zeiden zij.
Ik wist niet of ik ze een hand moest geven. Op een boottocht over ’t Kanaal. Zo kort allemaal om een hand te geven.
Maar Inge wel. Ik dacht dat dat wel hoorde.
‘Geef me ‘ns een hand,’ zei ik.
Ze gaf me de hand. Terwijl ze niet keek. Een hand in mijn hand. De hand die haar zou begeleiden. Ipv papa & mama. Niet een hand van gedag zeggen.
‘Nee, niet zo.’
Haar ouders klungelig. Ik klungelig.
Toen begreep ze ‘t. Ze zou met papa & mama meegaan.
‘Hij blijft,’ werd uitgelegd.
Zachtjes werden voeten vooruit gezet. Weg. Ze keek langzaam om. Of ze keek nog steeds dezelfde kant op als vanaf ’t moment dat ze m’n hand had losgelaten. Een ½e meter achter haar ouders aan.
& Ze herinnerde weer waar haar hand voor gebruikt kon worden.
’t Kwam omhoog. ’t Zette een trage wuif in. Van de ene kant naar de andere kant. Ze haperde in haar lopen. Ouders nog een stap verder vooruit. Ze keek nog ‘ns vragend om. Wuif. Nogmaals. Een blik van waar blijf jij dan.
Ik keek zelf maar om. Richting reling. Om ’t afscheid niet nog moeilijker te maken. Ik kon haar voeten horen lopen over ‘t geluid van de golven heen.

Ze namen langzaam in kracht af, zich verwijderend van Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *