kamikazevluchten

Nu kruipt er een vlieg over de vensterbank.
Of ik zou eigenlijk niet over kruipen moeten spreken; hij loopt nog. Maar zichtbaar vermoeid.
Vliegen horen ook niet over de vensterbank te bewegen, ze horen hun kop te stoten, steeds weer, tegen ’t raam, op zoek naar de weidsheid van de open lucht.
’t Zal misschien best interessant voor dergelijke beestjes zijn, de zaaddoosjes die ik verspreid over de vensterbank te drogen heb gelegd, maar een vrijheidsbelust insect wordt daar niet warm of koud van. Liever voert-ie z’n kamikazevluchten op m’n raam uit. Onvermoeibaar.

’t Zijn er niet eens zo veel, dit jaar. Door de relatieve kou heb ik niet al te vaak de deur open gehad. Waardoor de insecten verleid zouden worden verdwaald te raken in ’t ondermaanse van mijn rijk.
De enkele grote insecten die zich op ’t keukenraam hebben gemeld, een bij, een hommel, een mot (eng luid geklapper van z’n vleugels tegen de binnenwand), heb ik met een groot bierglas & een viltje de vrijheid terug kunnen geven. Ik ga op ‘t aanrecht staan, buk om te reiken naar ’t glas, viltje uit de achterbroekzak (van tevoren erover nagedacht, dringt dan weer tot me door) & dan mikken op ’t paniekerig heen & weer bewegend lichaam.
Met gestrekte armen, want stel je voor dat ’t beest me onverhoeds aan zal vallen. Van gestrekte armen valt ‘t ’t minst op dat ze bij mijn groter geheel horen.

’t Beestje raakt zo plots verloren in de grote ruimte buiten. Ik keer ’t glas om, haal ’t viltje weg, schud ’t een beetje, wakker worden, & ’t vliegje vliegt.
1st Links, dan rechts, naar voren, een twijfeling, dan zie ik ’t nog een meter van me vandaan gaan, & om ’t hoekje van de keukenuitbouw verdwijnt ’t in de onoverzichtelijke grootsheid. Groen is groen & slechts de bloemen springen er uit.
Plots is ’t anoniem geworden. Nooit zal ik meer weten of dat wat voorbij gevlogen komt dankbaar zou moeten zijn voor de ooit door mij verrichte daad. Ik zou gestoken kunnen worden door degene die dankzij mij z’n vrijheid teruggewonnen heeft.

De meeste vliegen blijven echter. De kleintjes. De kleintjes met een langwerpig lichaam, met kleine vleugels, de dunnetjes, de spitse, de stekelige, alles wat onder een bepaald formaat zit, alles waar geen naam voor is behalve de overkoepelende, waardoor ze zich niet kunnen onderscheiden.
Ik heb mezelf blijkbaar een grens gesteld. Tot zover heb ik mededogen. Tot zover leef ik me in met de strijd om ’t bestaan.
Dus sterven ze bij bosjes als ’t weer ‘ns mooi weer, opendeurenweer, is geweest.
Tussen de zaden, door de zon uit hun doosjes geweekt, liggen ze. Ruggelings vaak. Verfrommeld, als ik ze al een tijdje heb laten liggen.
Ik moet immers voorzichtig doen, anders raken de diverse zaden met elkaar in de war. Een vlieg van 2 maanden dood kan ik nog wel onderscheiden van een zaadje, maar ’t zaad van de wilde hyacint niet van die van de akelei.

1tje Ligt daar, als een neergeschoten vliegtuig, frontaal op aarde neergedaald. De neus trok blijkbaar de meeste zwaartekracht, recht zo die gaat heeft-ie die in de vensterbank proberen te boren. De laatste uitweg.
& Zo is-ie blijven staan. Z’n kop ondersteund ’t lichaam dat nog steeds de lucht inwijst. Plaatjes van oorlog, waarop neergestorte vliegtuigen afgebeeld. Zo is deze vlieg ook blijven staan. Dood, ergens tussen zaadjes, tussen de plantjes van volgend jaar. Waar dan een bloem uit zal groeien.

& Zo verder in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *