kneuzen

Ik kan de Turk niet uitstaan. Dat ligt aan z’n houding, z’n manier van praten, z’n woorden, de wijze waarop-ie snel binnenkomt & weer weggaat, maar waarschijnlijk ook ‘t feit dat-ie de nederlandse taal niet geheel machtig is. Hij irriteert door z’n blik & laat nooit iets van een lach zien. & ‘t Meest irritante aan ‘m is dat-ie me ‘baas’ noemt.
‘Ik neem altijd Grolsch. Vraag maar aan baas,’ zegt-ie dan tegen z’n pillenklantjes.

Van Alle word ik hypernerveus. Ik ben zelf al niet de meest kalme, maar Alle heeft die drukke eigenschappen in een veelvoud van 10. & Dat juist op de verkeerde momenten.
Alle is aanwezig, ook al houdt-ie z’n mond dicht, of probeert-ie zich op de achtergrond te houden. Ik weet dat-ie er is, voel ‘m ademhalen, voel dat-ie een vraag wil stellen terwijl ik met een klant bezig ben. Hij kan zich ergens in een hoekje wegdrukken, maar dan nog weet ik dat-ie meeluistert. Hij spreidt z’n aanwezigheid uit over de gehele ruimte.

‘Ah man, ik heb pijn,’ zegt de Turk, ‘ben van de roltrap gevallen.’
‘Oh.’
Niet meteen aandacht geven. Je geeft ‘m een vinger, enz.
‘Ik ga straks naar ziekenhuis. Man, doet pijn. Ik kan bijna niet ademen.’
‘Hoe komt dat dan?’
Plots kan ik belangstelling voor ‘m opbrengen.
‘Van bovenaf de roltrap bij station gevallen. Helemaal beneden.’
Hij maakt gebaren om de buitelingen die hij gemaakt heeft uit te beelden.
‘Dan moet je inderdaad naar ‘t ziekenhuis.’
‘Misschien is ‘t wel gebroken,’ zegt de Turk somber.
‘Als ‘t gebroken is, heb je minder pijn dan bij een kneusing. Waarschijnlijk is ‘t dus een kneusing.’
‘Ah man, ik heb al 3 dagen pijn.’
‘Je loopt er al 3 dagen mee?’ vraag ik verbaasd, ‘dan had je toch al veel eerder naar ‘t ziekenhuis moeten gaan?’

‘Je ziet me de komende weken niet, want ik ben in Drenthe,’ deelt Alle mee.
‘Oh, maar dat geeft niet, hoor.’
Wederom niet te enthousiast.
‘FF 2 weken de drukte uit. FF bewijzen dat ik zonder kan.’
‘Weg van de wereld? Ga je afkicken, of zo?’
‘Ja, ik moet weer ‘ns zonder. & Dat lukt niet in de stad, met altijd dezelfde omgeving. Altijd dezelfde mensen, ‘tzelfde circuitje waar ik in beland.’
‘Maar als je naar ‘t buitenland ging, lukte ‘t toch ook?’
De belangstelling groeit blijkbaar bij me.
‘Ja, maar dan kwam ik in ‘t begin van de winter terug. & Dan had ik weer niks te doen, dus viel ik weer terug in m’n oude omgeving. Nu heb ik een zomer voor de boeg. Dan kan ik in ieder geval gaan varen.’
‘2 Weken zonder lukt je dus in ieder geval wel,’ weet ik uit voorgaande keren.
‘Da’s geen moeite. Als ik maar wat te doen heb daarna. Ik doe ‘t echter niet voor anderen.’
‘Nee, van anderen moet je niks aantrekken. Je moet ‘t voor jezelf doen, toch?’

De Turk komt met een duffe kop terug.
‘Ben je nou nog naar ‘t ziekenhuis geweest?’
‘Ja.’
‘Ja,’ zegt z’n gezelschap, ‘ik heb een ziekenwagen voor ‘m geregeld. Hij is nu net terug.’
‘Wat had je?’
‘Kneus. Niet gebroken.’
‘Ja joh,’ zegt gezelschap opnieuw, ‘daardoor heeft-ie zoveel pijn. Bij een breuk was ‘t minder geweest.’
‘Betaal je voor allebei?’ vraag ik zakelijk.
‘Nee, betaal alleen voor mezelf,’ antwoordt de Turk.

& Opeens kan ik me niet meer voorstellen dat-ie iemand gevonden heeft die dat voor ‘m wilde regelen.

Er is een grens aan begrip in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *