knoeien

Vroeger deed ik ’t nog partje voor partje. Ik martelde mezelf door er zoveel mogelijk geduld mee te betrachten. Alsof ’t daar lekkerder van werd.
Waarschijnlijk was dat ook wel zo, want elke keer als er een deel door m’n keel was verdwenen, verscheen er een andere in m’n gehemelte. & Terwijl de dunne wand zachtjes opengebroken werd, traag, zodat ik de druppeltje er uit voelde vloeien, als leek ’t een ongeluk & stelpte ik met m’n tong ’t bloed, slurpte ik in gedachten al gulzig de rest van ‘t mandarijnvocht op. Er was een voorspel, er was een naspel.
Als ik voorzichtig was kon ik dat dunne velletje er ook nog wel vanaf pulken. Beginnend bij de binnennaad, waar elk partje zich ’t dichtst bij de andere partjes bevond. ’t Midden, ’t hart, de navel. Ik gebruikte er m’n scherpste nagel voor, zich afzettend tegen de huid van m’n duim. Zachtjes scheurde ik ’t velletje los, proberend de minuscule vochtzakjes niet mee te sleuren. Want daar was ’t tenslotte om te doen.
De wereld ontrafeld. Een oranje reservoir waar al ’t leven begon. Elk zakje z’n eigen druppel. Dik opeengepakt, er leek geen einde aan te komen. & Dan was dit nog wel ‘t 1e zakje. ’t Werd omringd door gelijke broeders, plechtig in een kring, omarmd & bijeen gedrukt door de beschermende buitenste schil.
’t Was bijna zonde om ’t op te eten.

‘Niet knoeien met ’t eten!’ deed me uit m’n studie van ’t leven ontwaken.

& Als we een stuk banaan kregen aangereikt, op reis naar Luxemburg, moesten we dooreten. We wisten op een gegeven moment heus wel dat we bedonderd werden, dat er een reispilletje in de naden zat weggedrukt, maar de dwingende arm van moeders die van voor in de auto voor ieder een deel van de banaan klaar had, dwong ons te eten. Tot aan de bittere smaak van de pil toe.
‘Hap, slik, door!’ moedigde ze aan.
3 Staccato woorden. Afzonderlijk bevelend.
’t Geel van de banaan veranderde in ’t geel van de verpakking van de reispillen. Bij ’t inpakken waren we ze tegengekomen, maar hadden niets laten blijken, alleen maar gehoopt dat er geen aanleiding was ermee gevoederd te worden.
Elke sliert te veel langs de binnenhuid van de banaan heeft die bittere pillensmaak. ’t Krult je tong, ’t zuigt je wangen toe. We hadden dat waarschijnlijk nooit geweten als er niet iemand in ’t gezin was geweest die vaak van ’t langdurig autozitten misselijk werd. Dan waren we speels doorgegaan met ’t pellen zoals de apen deden, zoals we dachten dat apen deden, maar waar uiteindelijk alleen de aap van Daktari toe in staat was.
De onbekommerdheid verdween, ’t wantrouwen groeide. Alleen een banaan tot een papje prakken, suiker erbij voor wat extra smaak, was nog interessant. Want dan wist je zeker dat je zelf bepaalde wat er in je mond terecht kwam.

‘Niet knoeien!’ klonk er dan weer.

Vanwege dat geknoei schilde m’n moeder de peren. Ze haalde er speciaal een diep bord voor uit de keuken. ’t Aardappelschilmesje ook, keukenpapier voor ’t lekken.
’t Stroomde op een gegeven moment langs haar armen naar beneden. Zoveel kinderen, zoveel peren te schillen.
Als je zei dat je ’t zelf kon, dan zou er toch alleen maar geknoei van komen. & Gehoorzaam wachten resulteerde in niets anders dan de 1e peerpartjes voor Pa.
‘Mmm, lekker, Anny,’ gromde hij tevreden tussen ’t kauwen door.
De wereld was oneerlijk, wisten we toen al, want wij hadden ons mond 1st leeg moeten eten voor zo’n opmerking, hoe poeslief ook bedoeld.
M’n moeder was ondertussen bezig met de volgende peer. Sneed ‘m in 4-en, schilde vervolgens de afzonderlijke delen, deelde uit aan hebberige handen, van jong naar oud.
& Als ik ‘m dan in m’n handen had, eindelijk waren m’n grotere broers bedeeld, dan nóg mocht ik niets zeggen.

‘Dooreten! Niet knoeien! Je lekt.’

& Vette zoete druppels stroomden over Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *