koffer (1)

Er moet brood in huis komen. Alles is op. Ik stap op de fiets voor de tocht naar de bakker. Sla de hoek om, rij de stoep op, wil de hoek van ’t bejaardentehuis nemen, maar zie nog net dat er enkele auto’s staan. Ik verminder vaart om de wagens te kunnen ontwijken.
De ziekenwagen rijdt net weg, maar 2 busjes nemen een groot gedeelte van de oprit van ’t bejaardentehuis in. Terwijl ’t geluid van de sirene aanzwelt, hoor ik in ’t voorbijgaan de heren bij de busjes praten.
‘We moeten maar met de grote spullen beginnen,’ zegt de 1 tegen de ander.
Ik werp een blik de bus in. Hij staat volgeladen met allerhande meubelen. Een nieuwe bewoner komt z’n intrek nemen, bedenk ik me, terwijl de ander nog maar net is afgevoerd.

Ik heb m’n ontbijt nog maar net op als de telefoon gaat. M’n moeder.
Ze begint moeilijk.
Er is toch niets ernstigs?
Ze zet door. Ze vertelt wat ze wil zeggen.
‘Er is een plekje in Den Koogh voor Pa. Ze hebben ruimte om ‘m een weekje te houden.’
‘Ah,’ reageer ik opgelucht, ‘wanneer?’
‘Vanmiddag om 2 uur. Jan heeft vanmiddag de tijd. Die brengt ‘m. ’t Lijkt me niet dat Marc daar geschikt voor is.’
& Opeens realiseer ik me dat ik helemaal niet opgelucht moet zijn. M’n vader gaat naar een verzorgingstehuis. ’t Is definitief. Ik krijg m’n vader niet meer terug. M’n moeder haar man niet.
‘Hij moet natuurlijk wel wat spulletjes meenemen?’ vraag ik.
‘Ja, we pakken zodirect een koffertje voor ‘m in.’
Ik zie m’n vader met een koffertje lopen. Een koffertje waarvan-ie niet weet wat ’t herbergt. Hij weet niet meer wat hem toebehoort. Z’n verleden vervaagt, z’n eigendommen zijn vreemdelingen. Ook al is ’t gereduceerd tot de inhoud van een koffertje.
M’n moeder heeft ’t moeilijk. We zuchten.
‘Ja, Moe, ’t is beter voor je. Jij mag er niet aan onderdoor gaan.’
‘Ja, dat zeiden de anderen ook.’ M’n broers.
‘Wat ga je de komende week doen?’
‘Ach, ik weet ’t nog niet. Franchet zei al dat ik langs kon komen. Maar ik zie wel hoe de dingen op me afkomen.’
Ik wil tegen m’n moeder schreeuwen dat ik wil dat ze bij me langskomt. & Zucht.
‘Ik ga in ieder geval 2 keer naar de kerk met Pasen,’ zegt m’n moeder.
M’n moeder alleen in de kerk. Zoals ze waarschijnlijk al een jaar alleen in de kerk zit. Maar nu echt. Er is niemand die wakker wordt als ze thuiskomt.
‘Ik wil wel wat zeggen, Ma, maar ik krijg ’t er niet uit,’ pers ik tussen de tranen in m’n keel door.
We zuchten nog een paar keer naar elkaar, zeggen gedag, sterkte, & hangen op.

Ik ga op de bank zitten. Om na te denken over ’t plekje dat vrij gekomen is voor m’n vader. M’n tuindeuren staan open. Maar ik weet dat niemand me hoort. De zon schijnt. Buiten is ’t droog.

’t Verleden is onomkeerbaar in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *