mannenpukkels

‘Dit zijn mannenpukkels,’ dacht ik.
’t Komt doordat ik vanuit m’n bed rechtstreeks naar m’n computer loop, onderweg de knop van de kachel een slinger geef, in de stoel voor ’t beeldscherm ga zitten & op een gegeven moment achterover hel om de achterleuning warm te laten worden.
‘’t Zal toch een keer moeten gebeuren,’ denk ik daarbij, ‘dan kan ik ’t net zo goed meteen doen.’
Dus druk ik m’n nog bedwarme lichaam tegen ’t koude hout van de stoel aan. Je lichaam moet er even doorheen, maar als ’t er eenmaal aan gewend is, dan heb je tenminste een stoel waarin je ontspannen kan zitten. Achteroverleunend of voorover gebogen, ’t maakt dan niet meer uit. Een kort moment van ongemak waaruit je veel profijt achteraf kan peuren.
Om tijdens dat ritueel, zo mag ik ’t onderhand wel gaan noemen, toch nog enige lichaamswarmte voor mezelf te bewaren, zet ik m’n benen vaak omhoog. Met de knieën tegen m’n borst. Zodat er zo min mogelijk verloren gaat, dat wat er aan warmte verloren gaat, wordt doorgegeven aan een ander deel van ’t lichaam. Een hoge mate van efficiënt energieverbruik, denk ik daar vaak bij.
Tuurlijk kan ik ook meteen kleren aantrekken, maar dat zou veel van m’n vrijheidsgevoel, ’t idee dat ik nog uren de tijd heb & dat niemand me kan dwingen te haasten, wegnemen. Ik loop liever nog een tijdje in m’n onderbroek, hooguit t-shirt, rond, om ’t idee te behouden dat niets me opjaagt, dat niets moet, dat de verplichtingen straks pas komen. Ik gooi de helft van de gordijnen open, laat de andere helft dicht, zodat niemand van de achterburen mij kan zien & er toch behoorlijk wat daglicht m’n huis kan binnendringen. De rest komt later wel.

Maar in die hoedanigheid, in de houding waarbij m’n knie tot aan m’n borst reikt, kwam ik tot die gedachte. De gedachte van de mannenpukkel. Ik heb ze in ieder geval nooit bij vrouwen mogen ontwaren. Of ’t is aan mijn aandacht voorbij gegaan.
Uiteindelijk bestaat mijn wereld slechts uit waarnemingen, vooroordelen, bevestigingen, omdat ik toevallig bereid ben bepaalde feiten in m’n beleving op te nemen, illusies, veronderstellingen, & daaruit volgend een hoegenaamd vaststaand beeld van waaraan ’t universum waarin ik mij voortbeweeg als vanzelfsprekend moet voldoen. Iets wat niet past binnen die vastomlijnde definities van wat mogelijk is & wat niet ontglipt aan mijn vermogen ’t op te nemen in dat beperkte kader, zal ik niet kunnen zien. Ufo’s bestaan niet & mannenpukkels op vrouwenbenen evenmin, totdat men mij plausibele uitleg geeft over de mogelijkheid van wel-bestaan & mijn ogen zullen geopend worden.

Om ’t nou niet meteen te ingewikkeld te maken: ’t zijn witte pukkels. Eigenlijk witte pitten in kleine rode heuveltjes. Waarbij je die heuvels slechts moet zien als een kleine ophoging van de huid, niet meer dan een mm. Ik vermoed bij aanschouwing altijd dat ze veroorzaakt worden door ’t haar dat zich op mijn benen bevindt. Misschien dat ik ze daarom ook als mannenpukkels definieer. Omdat vrouwen gladde benen hebben, zeker heden ten dage. (’t Zou ook kunnen dat vrouwen veel meer aandacht besteden aan ’t verwijderen van dit soort verschijnselen, waar ik niet van zal staan te kijken, maar vooralsnog ga ik daar mbt deze pukkels niet van uit).

’t Zouden talgklieren kunnen zijn, die ze produceren. Ik heb nl wel ‘ns gehoord van talgklieren in ’t kader van ’t ontstaan van pukkels. Dat was mij onderwezen door een vriendin die hield van uitknijpen. Ze kon er uren aan besteden & ik moest voor de lieve vrede mij een willig slachtoffer betonen. Door ’t knijpen in mijn huid lukte ’t mij echter niet om met meer dan een ½ oor te luisteren naar haar uiteenzettingen. Waardoor de essentie van wat zij te zeggen had over mijn huid & specifieker: mijn pukkels & puisten, mij al snel weer ontgaan is. ’t Staat me echter nog steeds bij dat ze ergens onderweg, terwijl ze m’n lichaam van onder naar boven, of andersom, bewerkte met haar nagels, ’t gehad moet hebben over talgklieren. Ik weet nog steeds niet wat ik aan die informatie heb, maar ’t leek me zinnig te tonen dat ik gerust wel meer wist dan de gemiddelde man. Misschien dat ’t tot resultaat heeft dat men niet de neiging krijgt te willen tornen aan mijn wereldbeeld van mannenpukkels op mannenbenen.

Ik weet dus niet waar ze vandaan komen. Worden ze wellicht veroorzaakt door de spijkerstof van m’n broeken? Of door de kou & ’t schuren van de koele stof over mijn thuis verwarmde benen? Moet ik m’n benen insmeren met allerhande zalfjes zodat de conditie van m’n huid een dusdanige vooruitgang boekt dat ’t vitaminegehalte of de eiwitconstructie ervan een barrière vormt voor dergelijke uitwassen?
Geen weet hebbende van wat te doen met zulke vragen, ook een beetje onder de indruk van m’n eigen onbenulligheid & sterker: m’n bemoeienis met dergelijke pietepeuterigheden, zet ik dan vaak m’n nagels in m’n been. Met als goed voorbeeld die vriendin van toen.
‘Wie schoon wil zijn, moet pijn lijden,’ pleegde zij net als mijn moeder te zeggen.
Mijn moeder bezigde die uitspraak echter meer dan 15 jaar eerder, als zij met haar zakdoek mijn oren hardhandig uitbaggerde, daarbij stijf m’n bovenarm omklemmend met haar hand, een verrassingsaanval, daar had ze de hele dag naar uit zitten kijken, ’t geel van m’n oorsmeer gloorde haar tegemoet, maar ze moest nog even ’t juiste moment afwachten dat ik te dicht bij haar kwam & ze me stevig vast kon pakken. Traumatische gebeurtenissen voor een onschuldig kinderzieltje.

Nagels tegenover elkaar leveren te weinig resultaat op. Slechts een enkele witte pit laat zich uit de huid drukken, wat resulteert in een kleinood die zich niet met ’t blote oog laat bestuderen. Dat zou dit werkje nou juist nog interessant maken. ’t Krabben van de nagel over ’t oppervlak bewerkstelligt in ieder geval dat ’t landschap zich snel ontdoet van z’n witte heuvels, weliswaar met achterlating van de schijnbaar ontstoken ondergrond, maar weg is weg, denk ik er dan altijd maar bij.
‘Mannenpukkels,’ dacht ik na ’t bezien van ’t resultaat van mijn krabwerkzaamheden, ‘dit zijn echte mannenpukkels. & Ik ben een echte man, die efficiënt & op ’s mans wijze mannenpukkels verwijderen kan.’

Of zoals in Zijperspace een oud zegswijze luidt: Waar broeken spreken, moeten rokken zwijgen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *