martelaar

M’n ogen zijn opgezwollen. Ik voel ’t nog net. Traag slepen de lichtstralen zich door de spleten heen. Een remspoor van droge lucht achterlatend.
Ik ben wakker, zover als ’t gaat. Ik weet dat ik iets na 10-en, of misschien iets ervoor, heb gegeten. Nu ben ik onderweg naar ½ 2. Met een nek die m’n hoofd achterover trekt. Een kabel van wantrouwen sleurt.
De agressie van voor ik in slaap viel zit er nog. De wereld moet kapot. Ram, ram, ram, in z’n allervriendelijkste vorm. Een bede niet vergeten te worden. Dat realiseer ik me wel.
Ik wil migraine hebben. Een ouderwets gevoel van martelaarschap. Een hoofd persend door de randen van ’t hout van m’n ouder’s bed heen. ’t Kussen van m’n vader die veel te groot oprijst boven mijn nek.
Ik gooi m’n hoofd achterover, alsof ik een god aanbid die niet meer bestaat. Allang niet meer. Voel ’t bloed kruipen. ’t Licht speelt als een twinkeling door m’n wimpers een spelletje van wie er de baas is. M’n ogen voelen vooral van binnenuit, in de kassen, opgezwollen. De oogleden staan binnenstebuiten.
Ik moet drinken. M’n wondes vergeten. & Terwijl ik drink wil ik weer weten wie & wat. Er moet een oorzaak zijn.
Als ik ’t licht van de keuken uittrek, een stekker uit ’t stopcontact, ter voorkoming van nog een keer, nog meer vocht van vergetelheid, weet ik: dit zijn de ergste nachten. Ik schreeuw niet om ellende, om wroeging, om genoegdoening voor mij alleen, maar soms willen deze nachten zich niet doen verjagen. Dorst om de dorst. Een zwart gat van kolkende onrust zetelt zich in m’n maag.
Verlangen noemt men dat. Wraak anderen. Ik wijt ’t aan m’n bioritme. Voelde me vanochtend al niet fit. M’n lichaam probeert me een vertraagde dreun te geven. Sneller dan ’t licht, maar dan anders. Een stripfiguur tekent zich af in m’n verbeelding. Z’n vuist geheven, z’n doel schijnbaar onbereikbaar, maar door flitsende sterretjes & donderstraaltjes ‘t evengoed bereikend. Jerommeke moet ’t zijn. De meest vage held van ’t stripdoek.
Ik probeer m’n mond open te laten. Neus ademhalen. De grauwe dampen moeten weg uit m’n gehemelte. 1, 2, 3, voort, zeiden m’n tantes. Kreeg daarbij een klap op m’n billen. Ik hopte voor de tik uit.
Wanstaltig slijm plakt nu aan de binnenkant van m’n wangen. Bang ’t te verliezen, zo dik voelt ’t van binnen. Ik drink een nachtelijk biertje om ’t te verdunnen. ’t Doet ’t bloed in m’n hoofd goed. ’t Stroomt door. Stapje voor stapje leer ik weer nadenken.
De bel gaat. De bel van sms. Ik neem op & antwoord. Of ik thuis ben. Of wakker eigenlijk. Nog. Nog wakker. Ik antwoord & wacht. Scheer m’n baard, die nog net geen baard mocht heten. Wacht nog wat langer. Straks moet ik niet vergeten m’n tanden te poetsen.
’t Is ½ 3. Anderen mensen slapen.
Ik probeer te vergeten. & Te wachten, dat moet ik ook. Ik moet vooral niet nog langer….. Wat eigenlijk?

Enkele cellen zijn reeds uitgeschakeld in Zijperspace.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *