middelpunt

Ik begin me af te vragen waar ik ’t aan verdiend heb.
Waarom God?
Ik word weer religieus. M’n armen werken langzamer. Spreiden zich. Dat heeft er blijkbaar ook mee te maken. Nederigheid afgelegd in een vertraagde film. Waar niemand naar kijkt.
Voordeel is dat ik mezelf kan mishandelen. Plotselinge scheuten zetten me aan tot bloedige knokkels. Als ik zou durven. Ik weet aldoor nog net dat dat de pijn niet zal verminderen.
Ik verklaar mezelf voor gek. Betwijfel tegelijkertijd of ik gelijk heb.
Heeft u uzelf wel ‘ns in de spiegel gezien?
De beelden divergeren. U is ik, & je is jij. Jij ben ik.
De nek recht leggen. Trekken om te controleren of ’t er nog steeds is. Waar ligt ’t draagpunt & kan ik er zonder leven. Hoe ’t te aborteren.
& Ik bid tot God, god die niet bestaat, ik bid tot God, dat-ie me laat leven, leven zonder, waarom laat-ie me godverdomme leven met? Waarom, waarom, waarom schiet me elke keer te binnen, zonder afgeronde vraagstelling. Ik weet ’t niet te formuleren. Ik bid, ik bid, zonder ooit te weten waarom. Een waarom-vraag bestaat niet. Een waarom-antwoord evenmin.
Ik probeer m’n schouders te ontspannen, m’n handen te kruisen, m’n lichaam te laten afhangen, levenloos, zo goed als, & alles te laten eindigen in een karikatuur van mezelf. Of die andere man.
Hoeveel lijk ik op hem, durf ik mezelf af te vragen.
Waarom heeft nog niemand hoofdpijn in beeld gebracht? Of anders zo weinig. Waarom moet ’t elke keer weer opnieuw ondergaan worden?
Dreunen. Stampen. Andere stereotiepen.
Ik zie nog steeds m’n moeders hoofd. Elke tekening. Elke klop van ’t hart de rest van ’t lichaam door. & Bij haar hoofd houdt ’t nog even extra stil. Stil in een donderende lawine. Alle aders worden vol gestuwd van bloed dat nog moet komen. Een vertraging. Elke druppel is nodig om ergens anders een onbekend gat te vullen. ’t Doet de kleur in ’t gezicht wegtrekken.
M’n moeder is altijd grijs geweest. Dat zal ik straks denken. Later.
Of eerder. Waar ’t begon. Je dat afvragen. & Je vooral afvragen of je ’t anders had kunnen laten uitkomen. Op een beter moment. Je wil je leven plannen.
& Je beseft opeens dat ‘je’ eigenlijk ‘ik’ betekent.
Ze zeiden me steeds dat ’t een ziekte voor vrouwen was. De stoere mannen. De broers & ooms. Op een gegeven moment weet je niet meer waar stemmen vandaan komen. & Ik moest in ’t bed van m’n moeder liggen. Wachten tot m’n moeder tijd had m’n nek te masseren. Dan keek ik mezelf aan, als ’t zover was. In de spiegel. Zijlings. Waar ik normaliter keek of de broek me wel stond. Die ik samen met haar de dag ervoor had gekocht bij Peek.
’t Was een verre reis. Mezelf zien & m’n beeld geloven. Kwijl dat uit m’n mond stroomde. Maar nog net binnen bleef.
Een mens beeldt zich dingen in. Wordt ertoe gedwongen. ’t Zijn kleine pulsjes, elektrische ladingen, die een hoofd op hol brengen.
M’n armen kloppen. M’n benen zijn lam. M’n middel is ’t middelpunt van de rest van m’n lichaam. Maar ’t weet niet dat ’t leeft. De rest is te veel aanwezig.
Ik geloof in een ver schilderij, waar een zonsopgang wordt beweerd. Waar de lucht ijl is, & schapen lopen, alsof de tijd vertraagd is. De wolken zijn witoranje, een ruis van hun voorbij gaan trekt langzaam door m’n oren. Een wind, een trage wind.
& Zogauw ik ’t wil vergeten doet zich iets anders voor. M’n synapsen staan open. Overbodig. Axoon. Dreniet. Korte afgesnauwde woorden.
Ik wil een kungfu film zijn. Waar nietsontziend een vuist wordt gemolesteerd. Ik wil de muur zijn waar m’n eigen lichaam in volle vaart tegenop botst. Ik wil de schade zijn, de doorbloede ader, de open wonde, de doorgesneden pols. Ik wil anders zijn, de agressor, ’t slachtoffer tegelijkertijd.

Zijperspace mag niet willoos zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *