Middernachtelijkochtendstrand

Meestentijds versta ik teksten niet als ze gezongen worden. Ze zijn mooi, dat voel ik meestal wel. & Als ze me middernachtelijk toegezongen worden doet ‘t er ook niet meer toe of ik ze volledig begrijp.
Nooit niet eigenlijk. Ik begrijp hun schoon.
Die bewaar ik dan.

Zo mijmer ik nog een tijdje door, terwijl ik me plots afgeleid vind van alle boeken & teksten die ik gedurende de dag tot mij nam.
Ik heb me gevangen zien genomen & me op zweefvlucht laten nemen met vogels die ik per ongeluk versta in de tekst. De zangeres trekt er gekkebekjes bij, als koekjes uit trommel, als kind op ‘t strand, als lachend op al ‘t nieuws wat haar gebeurt. Vogel in de lucht.

‘t Trekt me mee naar toen strand opeens anders was dan onschuld van zandkastelen & schuin hangen tegen de wind, schuimende golven van verborgen aangespoelde schatten & rollebolderondersteboven van ‘t duin.

‘t Lied komt op afstand terwijl ik de vriendinnen van toen hun borsten van zand zie ontdoen. Want er mag vooral geen veeg van zand hun borsten ontsieren. Juist die moesten egaal bruin in de spaarzame tijd dat ze dan toch getoond konden worden.
& Ik moet vooral m’n best doen ‘t niet te zien. Maar ‘t hupst & hobbelt zo prettig na als ik ‘t heb zien gebeuren.

De mooiste borsten begonnen midden in de nacht. Ik had een clubje meisjes van buiten de stad gek genoeg gemaakt over ‘t licht in de golven. & Hun ongeloof werd ontkracht door de andere mannen, jongens waren ze nog, die wel mee wilden hun dat te laten zien.
Hoewel zij ook nog ontmaagd moesten worden door dat licht uit zee, want dat wat ik vertelde ook nog nooit gezien.

‘t Was schemerdonker, brekend donker, toen we met 6 of 7 naakten ‘t licht tegemoet renden & ‘t ons verscheen.
Oeh’s & ah’s.
Handenspatten & lichaamsplonsen & verzoeken nogmaals en masse te rennenspetterzwemmen zodat ze om beurten ‘t wonder van een afstand konden zien.
Vroeger hadden we geen smartphone om ‘t in ons kunstmatig geheugen te prenten.

& Bij even later ochtendlicht begon ik over ‘t strand te rennen. Niemand had een handdoek. Ik piemelzwabberde mezelf sprintend droog. Ik was hier geboren & wist hoe dat moest.
Kan je beter ook doen, zei ik, anders koel je te snel af.

& Daar kwamen de mooiste borsten die tot dan onzichtbaar waren, ook in ‘t zeelicht daarstraks slechts silhouet. Die borsten volgden m’n voorbeeld.
‘t Afvegen van zand was minder fascinerend. ‘t Blonde kortgeknipte haar erboven werden een ideaal dat misschien wel jaren later nog steeds nagestreefd werd door mij.
Nooit gevonden.

Ik heb gedag gezegd nadat ik niet meer wist wat te zeggen. De zon was onderweg, m’n moeder maakte ontbijt. Ik bleef nog kort bovenop ‘t duin staan, zag de ene jongen kakelen met verhalen van alles meegemaakt. De ander had een hasjpijpje.
Ik had niets te zeggen. Ik had ze kort meegesleept mijn wereld in, maar nu was er niets meer te vertellen.

& M’n moeder zou ook niet willen horen hoe mooi de borsten onder ‘t korte haar.
Hooguit: ‘Moest dat nou?’
Kijkend naar de klok hoe laat de kerk begon.

Jaren later hoorde ik dat ze ‘t met de hasjpijp heeft gedaan. Hij zei ‘t me voldaan.
Ik kon ‘t me niet voorstellen.
Enkele jaren later was-ie dood. Zij zou vast ook niet meer bestaan.
Niet als toen. Herkennen was vast iets van verleden.

Geen stad aan zee meer in Zijperspace.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *