mijn dochtertje zei: dood

Het woord, dat ik het zwaarst van al verdraag.
Dubbel onwelkom uit een kindermond,
Schrijnt mijn geheugen als een open wond,
Bloot voor de wind, naakt in een regenvlaag.

Hoe leert de kleuter, daar zij nooit iets derft,
Dit allerbitterste begrip verstaan?
Je vader weet wel, dat hij dood zal gaan,
En moeder weet het van zichzelf: zij sterft.

Grootmoeder sterft, je zusje sterft en zij,
Die aan het venster tikken of je komt,
Staan in hetzelfde doodsboek opgesomd,
Want niet één naam is voor doods fluistring vrij.

Namen van ouden noemt hij in de wind,
Als ‘t regent en het eerste blad verdort,
Doch nu de lente bloeit, nu ‘t zomer wordt,
Leert hij zijn eigen naam aan ‘t staamlend kind.

Ik was het niet, noch ook mijn vrouw, die sprak
De donkre klank. Zij heeft hem nooit gehoord
Van anderen, zij vormde zelf dit woord
En trok het kinderlijke voorhoofd strak.

Zij zag mij aan. Haar ogen werden groot
Van een ontzetting, die zij ergens las.
En ik, die stil met haar aan ‘t spelen was,
Weet nu voorgoed: mijn eigen kind gaat dood.

(Anton van Duinkerken)

Als de lezer hier nou ‘ns een tijdje over nadenkt. & Ik dat op m’n eigen manier ook doe. Zodat ik dan weet hoe ik moet zeggen wat ik moet zeggen. & De lezer weet hoe te begrijpen wat ik wil laten begrijpen. Zeggen & begrijpen zodoende 1 worden, hoewel nooit aan elkaar gelijk. Want 1 + 1 is slechts zelden 2, want vaak een heleboel mogelijkheden tegelijk. De oplossing is uiteindelijk oneindig, maar de uitwerking eindigt.

We weten dat later bestaat in Zijperspace, maar ook dat later ooit stopt.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *