mogen

Ik zat op ’t balkon van Vertigo. Alleen mensen die er qua uiterlijk wel mochten zijn, mochten daar zijn. Zo bepaalde de sfeer dat. Of anders de mensen die er mochten zijn. Ik voelde me er nog maar net op m’n gemak. Ik vond nl zelf dat ik er niet onaardig uitzag. Dat moest wel, dat gevoel van eigenwaarde, anders zou ik me niet durven voortbewegen temidden van al die mensen die er mochten zijn.
Maar eigenlijk bewoog je je niet op ’t balkon van Vertigo. Of ’t moest zijn dat je vanaf de traptreden zag dat er een stoel was vrijgekomen. Dan moest je je haasten. Om vooral die stoel te bemachtigen. & Liefst nog 1 die er naast stond. Vrijhouden, tot ’t moment dat je ‘m weg kon geven. Voor de rest bleef je stil zitten. Wachten tot er bekenden langskwamen. Wachten tot er getoond kon worden dat je herkend werd. Wachten tot je de stoel naast je aan kon bieden. Wachten tot je een rondje bier kon betalen. Onbetaalbaar, maar noodzakelijk. Gelukkig dronk iedereen in die tijd nog bier. Soms fris. Betaalbaar.
Gezeten op ’t balkon van Vertigo kon ik niets anders doen dan lezen. Een papiertje over de films die er gingen draaien. ’t Blad Skrien. M’n eigen blaadje van Film & Tv-wetenschap. ’t Volledige programma. Een boek.
Maar dat laatste kwam in die tijd weinig voor. Of ’t moest een boek voor de studie zijn.
Er waren bekenden voorbij gekomen. Eigenlijk zaten ze er al eerder dan ik, maar de 2 bekende dames liepen voorbij als ze naar ’t toilet gingen. Ik zat in ’t hoekje naast de trap. Ze konden ook de andere kant op lopen, maar de keuze voor de trap leverde minder drukte op. Alle stoelen op ’t balkon waren altijd bezet. Tenzij je er 1tje reserveerde: ‘M’n vriendin komt er zo aan.’ Dat zorgde ervoor dat er geen doorkomen aan was. Slechts voor de obers & oberinnen. Die dwongen een doorgang af. Met dienbladen hoog boven hun hoofd uitgeheven.
Dus liepen ze noodgedwongen langs mij heen. & Ik keek op. Kijken naar hoe ze ouder waren geworden. In 2 jaar. Kijken of ze zagen dat ik hun zag. Om dan tegelijkertijd, geen deel van een seconde later dan zij, gedag te zeggen: ‘Hé, hoe gaat ‘t?’ & Meer onzinnigs als: ‘Wat doe je nu?’ ‘Werk je nog steeds voor ?’ ‘& Studeer je nog?’
Maar ze zagen niet. Ze keken niet op of om als ze me passeerden. Hoewel m’n voeten in ontspannen houding toch een meter ver uitstaken over ’t pad, tenzij de obers & oberinnen wilden passeren.
Ik wist evengoed dat ze me zagen. Ook al lieten ze dat niet merken tijdens ’t passeren. Ik zag ’t aan de steelse blikken achterom. Gezeten in hun stoel schuin achterom. Net nadat ze enkele woorden met elkaar hadden gewisseld. Hun lichaam kort niet naar de rest van de groep gericht, maar naar elkaar. Om een enkele fluisterzin over te brengen. & De steelse blik er op te laten volgen. Die getroffen werd door mijn ogen. die net over ’t tijdschrift uitstaken. Speciaal de juiste kant op gericht. Omdat ik wilde dat ze me weer herkenden. Ik wilde dat ze me weer aanspraken.
Maar je geld raakt op. Zeer snel gebeurde dat als je in die tijd op ’t balkon van Vertigo zat. Zeker met ’t budget dat toentertijd beperkt was. Dus met geld voor nog slechts 2 bier, maar misschien nog wel een volledig maaltijd, besloot ik ’t gezelschap van mensen die er mochten zijn te verlaten. Die me geen van allen kenden. Behalve die 2 dames.
Ik knipperde met m’n ogen richting hun. Onopvallend, zogenaamd onbedoeld. Ik hoopte dat ze me weer zouden herkennen als ik in vol ornaat, m’n gehele houding, m’n zelfverzekerdheid, m’n air van ‘ja, ik mag er zijn’, hun kant op zou keren, om ze uiteindelijk maar ‘ns gedag te zeggen. Als zij mij niet willen herkennen, dan moest ik die herkenning van hun er maar dik bovenop leggen. Genoegdoening. Wraak. Gemakzucht, lafheid ook.
Ik liep langs. & Wist er niets meer aan toe te voegen. Zogenaamd op weg naar de wc, door de drukke menigte, waar normaliter niemand liep. Behalve de obers & oberinnen. Met hoge dienbladen.
& Werd teruggeroepen. Met glimlachjes. Verlegen. Gewaagd.
Ze moesten ’t weten, zeiden ze. Ze hadden nou de hele tijd naar me zitten kijken, zeiden ze. Maar ze kwamen er niet achter, bekenden ze.
Ja, wilde ik zeggen. Ik weet ’t wel, wilde ik toevoegen.
Maar zij met z’n 2tjes praatten sneller.
Ze wisten ’t zeker, ze hadden me gezien, ze hadden elke keer naar me gekeken, elke aflevering, maar nu wisten ze niet bij welke televisieserie ik speelde. Ze kwamen er gewoon niet op.
Toch geen rare vraag?
‘Doe normaal,’ zei ik, waarna ze alweer wat meer gekalmeerd gingen kijken, maar met die ondeugende blikjes, betrapt op ’t eten van een koek uit de trommel bovenop de kast. ‘Jullie werkten voor mij,’ voegde ik er aan toe, ‘2 jaar geleden, bij ’t onderzoeksbureau; ik moest zorgen dat jullie genoeg belden.’
& Terwijl ik ’t zei, werden ze normaal. Zo normaal als maar kan zijn. Ze lachten nog wat. Van ‘oja, dat weten we wel, we herkenden je wel, maar konden je niet plaatsen, met je gezicht dat overal op lijkt’, maar ze zeiden niks. Ze lachten.
Ik zei gedag. Deed m’n rugzak op, in die veel te hete zon, veegde zweet van m’n voorhoofd, zei proost, & liet ze vervolgens naar de vriendjes kijken, die in grote getale om hun heen waren vergaard. Ze mochten er zijn, die vriendjes. & Zij ook. Anders mochten ze niet zitten op ’t balkon van Vertigo. Dat wist iedereen.

Maar in Zijperspace zijn de regels minder streng.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *